Dokter August De Jaeger (1846-1909) behaalde zijn diploma in Leuven in 1874. Kort nadien werd hij gemeenteraadslid, schepen en uiteindelijk burgemeester voor de katholieke partij (1897). Voor zijn inhuldiging trok een van de grootste stoeten ooit door de gemeente . Een ingekaderde fotoreportage, lange tijd bewaard op het gemeentehuis. De Jaeger kwam uit een gegoede familie, en woonde in de Veldstraat in het recent mooi gerenoveerde Witte Huys. Hij was ook schilder, beeldhouwer en de eerste fotograaf van Knesselare. Hij was ook stichter-voorzitter van de muziekvereniging Willen is Kunnen (1888).
Het is beslist de moeite om hier het levensverhaal van die dokter-burgemeester eens na te lezen. Hij behandelde de Knesselaarse pokkenepidemie (200 zieken, 25 overlijdens in 1879), liet de eerste riolen aanleggen, brak de nog vele “kleine en ongezonde huizen” af, vooral in de wijken Blakte en Schapersbosch, zorgde voor een nieuw kerkhof.
De pokken waren volgens onderzoek ingevoerd door een grondwerker afkomstig van Duinkerke. Een medische commissie noteerde dat de woningen in Knesselare in zo’n slechte en vervuilde staat waren, dat extra subsidies voor die gemeente absoluut nodig waren.
In het boekje Kroniek van de familie De Jaeger te Knesselare is vermeld hoe hij werkelijk fanatiek bezig was met zijn job. Met “paard en voiture” bezocht hij de zieken in de toen nog biezonder verarmde uithoeken van de gemeente, soms “lijdende, geleund op twee stokken”. Zelfs “stervende” sleepte hij zich nog tot bij de zieken, of liet er zich heen voeren. Dokter De Jaeger kreeg uiteindelijk tongkanker,en stierf in 1909, 63 jaar oud. Zijn woning werd verkocht in 1932.
Meer over de Knesselaarse stoeten in het volgend nummer van Erfgoed Aalter en op deze blog.

De burgemeester en zijn vrouw steken het kanaal over via een ponton. Een brug lag er aan Hoekestraat nog niet

Een van de vele praalwagens in de stoet met schoolkinderen, ingeschakeld “Voor Godsdienst en Vaderland”

De stoet bracht het verleden in herinnering. Een groep figuranten klaar voor de Guldensporenslag (1302), de meesten met een echte goedendag in de hand














