In Knesselare woont de Gentse professor archeologie Wim De Clercq. We hadden het met hem over de oudste sporen van bewoning in onze gemeente. Hieronder een kleine samenvatting van een artikel verschenen in “Babbels in de aders van ons dorp” (klik hiervoor: Wim De Clercq haalt wijsheid uit de grond)
De oudste sporen van bewoning in Knesselare zijn stenen werktuigen van de Neanderthalers. Dan spreken we nog over de Oude Steentijd (ca. 75.000 jaar geleden). Voor de daarop volgende Midden-Steentijd (ca. 8000 voor Chr.) zijn er tientallen vondsten gekend van objecten die in verband staan met de tijdelijke kampplaatsen van jagers-verzamelaars. Het gaat om werktuigen in vuursteen; schrabbers voor huidbewerking bij voorbeeld. Onze voorouders leefden toen als nomaden en het was hier nog behoorlijk koud. Uit de jongere steentijd (de eerste boerengemeenschappen) zijn er pijlen, mesjes in silex, maar ook grafmonument.
Na de Steentijd volgt de Bronstijd. In Knesselare vond men sporen van grafheuvels uit de midden Bronstijd (ca. 2000 tot 1200 voor Christus): twee concentrische grachten door een omheining omsloten. Sinds lang gedempte grachten tekenen zich in periodes van droogte af als donkere circulaire gewasverkleuringen, dit omdat de planten die wortelen in de humeuze oude grachtvulling meer voedsel vinden dan ernaast en dus minder snel verdorren.
Na de Bronstijd komt de IJzertijd, vanaf omstreeks 800 voor Christus. Uit die tijd dateren in onze streken sporen van meer en ruimere boerenerven, van cultusplaatsen-begraafplaatsen (Woestijne), en uitzonderlijk ook van landbouwwerktuigen zoals ploegscharen (Evergem).
Uit de late IJzertijd (450 tot ca. 50 voor onze jaartelling) en de daarop volgende Romeinse tijd (hier situeert zich voor onze streken de overgang van prehistorie naar geschiedenis, omdat de eerste schriftelijke informatie uit die tijd dateert) dateren hier vierkant omgrachte monumenten, crematiegraven, grafgiften, zoals fibulae (ijzeren mantelspelden). In die tijd vestigden zich hier nieuwe bevolkingsgroepen (Menapiërs Galliërs, Kelten?).
Vanaf de Romeinse tijd (ca 56 voor tot 475 na Christus) zijn er almaar meer sporen van nog groter wordende erven, met woonstalhuizen, waterputten, opslagplaatsen en bijgebouwen. Er was een duidelijke toename van de bewoning in die tijd.
Pas vanaf de middeleeuwen probeerden de Vlaamse graven (o.a. Johanna van Constantinopel) en abdijen de vaak schrale kleigronden te ontginnen. Grote gebieden tussen Maldegem, Ursel en Knesselare zouden als “veld” (Maldegemveld, Bulskampveld, Eentveld…) nog eeuwen onontgonnen blijven liggen.