Nu de fusie met Aalter in aantocht is, wordt al eens gevraagd hoe oud Knesselare eigenlijk is? Een complexe vraag. Een poging tot antwoord. De duizend jaar halen we net niet.
Een recente, en stevig gedocumenteerde bron hiervoor is ‘De heerlijkheid Het Knesselaarse’ (2013), een publicatie van 256 bladzijden van de Knesselaarse heemkundige Roger Moelaert (Driesstraat). Maar ook andere, al overleden heemkundigen hebben hierover gepubliceerd (Arthur Verhoustraete en Luc Stockman van Aalter, Daniël Verstraete van Ursel, Alfons Ryserhove en pater Louis Goegebuer van Knesselare…)
We keren zo’n duizend jaar terug in de tijd, naar wat Moelaert “de nacht van de Knesselaarse geschiedenis” noemt. Voor de periode daarvoor beschikken we immers over niet één schriftelijke bron. Onze streken waren wel al veel langer bewoond (zie archeologische opgravingen prehistorie en oudheid; meer info: lees hier,) over een dorpsstructuur weten we zo goed als niets. Van een parochie of gemeente was nog lang geen sprake.
Het gebied dat later Knesselare wordt, lag in de eerste helft van de middeleeuwen ergens godvergeten in het uitgestrekte rijk van de Karolingers, in 843 verdeeld in drie stukken waarvan er uiteindelijk twee (later Frankrijk en Duitsland) overbleven. De Schelde was zo ongeveer de grens.
Die rijken waren bestuurlijk opgesplitst in gouwen, later kasselrijen, met een burcht in het centrum en burggraven die binnen hun gebied voor orde, belastingen en recht moesten zorgen (Oudburg van Gent met Gravensteen, de Burg van Brugge…).
Tussen bos, heide, velden en woeste gronden ontwikkelden zich toen veel nederzettingen, later dorpjes en steden. Dorpsgrenzen waren aanvankelijk nog niet gedetailleerd afgebakend en wijzigden nog wel eens. De gronden waren vaak toegewezen aan bisdommen en abdijen, of als ‘heerlijkheden’ of ambachten aan (leen)heren. Die leenheren gaven op hun beurt kleinere oppervlakten uit in leen aan leenmannen, pachters.
Professor Wim De Clercq (Knesselare) wijst erop dat Knesselare landschappelijk niet optimaal lag, want vooral op zure,moeilijk te bewerken kleigronden en op onvruchtbare zandgronden. Het is pas met de zgn laatmiddeleeuwse ontginningsbeweging dat het gebied stilaan ontgonnen wordt. Dat gebeurde onder druk wellicht van de toenemende stadsvorming en de nood tot productie van een landbouwoverschot, zelfs in deze kwalitatief minder goeie gebieden. De Vlaamse graaf gaf wilde gronden (wastinae, bosgebieden etc) aan edellieden en abdijen om die te ontginnen. In die tijd was het gebruikelijk dat de vorst/graaf zich de gronden konden toeëigenen (= het wildernisregaal).
Naamsvermelding
Van waar de plaatsnaam ‘Knesselare‘? Het zou gaan om de samenvoeging van de Germaanse woorden klisja (kliskruid of klei) en hlaeri (bosachtig moerassig terrein). Maar daar is het laatste woord nog niet over gezegd. We hebben het hier later over die kwestie. Wat we wel weten is dat een plaatsnaam ook een familienaam werd.

In Knesselaarse stoeten (hier: inhuldiging burgemeester De Jaeger, 1897) werd wel vaker verwezen naar Jan/Josseran, de Knesselaarse ridder-kruisvaarder
Wat is nu de oudste vermelding van ‘Knesselare’? Die is volgens Moelaert te vinden in een paar oude lijsten van kruisvaarders. Jan (Josseran) van Knesselare staat er genoteerd als deelnemer aan de eerste kruistocht onder Godfried van Bouillon (1096). Hij keerde terug in 1099.
“Blijkbaar verbleven leden van de familie ‘Van Knesselare’ veel in de omgeving van de opeenvolgende Vlaamse graven”, noteert Moelaert, als “leden van de grafelijke raad”. Bewijzen daarvan vond hij in (iets latere) akten, schenkingen, gerechtsdocumenten. Gebieden in de omgeving van de Flabbaertbeek zijn eigendom van de graaf en worden als leen gegeven aan de ‘Heren van Knesselare‘. Worden onder meer genoemd: Froulf van Knesselare, de Boudewijns van Knesselare (3), Walter van Knesselare, e.a.
Of deze ‘Heren van Knesselare’ regelmatig vertoefden op hun domein alhier is niet zeker, want er zijn geen schriftelijke bronnen daarover bewaard. Maar er was ter hoogte van het huidige Prinsengoed wel een kapel en een opperhof (motte) én een nederhof, beide omringd door grachten. Zoiets wijst in de regel wel naar een oude ridderwoonst, aldus Moelaert.
We schuiven wat op in de tijd. Uit documenten vanaf de jaren 1200 blijkt dat de naam ‘Van Knesselare’ in veel varianten stilaan ook in andere dorpen opduikt.
In publicaties over de Guldensporenslag (1302, nog een eeuw later) vinden we lijsten van medestanders van de Vlaamse graaf die samen met de graaf werden gevangen genomen in Frankrijk. Onder hen ook ene Willem van Knesselare. Een zekere Boudin en Pauwel van Knesselare zouden hebben meegestreden in de Guldensporenslag. Maar Moelaert schrijft dat hij in jaren intensief archiefwerk nergens een geloofwaardig bewijs hiervoor heeft gevonden. Ook al heeft men daar in Knesselare altijd zwaar in geloofd (zie foto).

Dapper Knesselaars volk, klaar voor de Guldensporenslag (1302), mee met Willem Van Knesselare om er met de goedendag (zo zag dat wapen er uit, en niet als een bal met pinnen) de Fransen mee te begroeten in de Guldensporenslag. Feit of fictie?
Het gebied
Op zoek naar meer duidelijkheid over het ontstaan van Knesselare is het goed om weten dat we pas sinds de Franse Tijd (omstreeks 1800) spreken van ‘gemeenten’. Voordien vooral van heerlijkheden (wereldlijk, rond burchten, maar vooral rond kernhoeven) en parochies (kerkelijk, kerken en abdijen). Even op de tanden bijten, het is complex, maar we proberen een en ander te verduidelijken.
We weten dat er binnen de huidige grenzen van de “gemeente” Knesselare in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd – dus tot goed een paar honderd jaar geleden – gronden lagen van een vijftal heerlijkheden, waarvan twee belangrijke.
Eén: De ‘Grafelijkheid van Knesselare‘ met het Hof van Knesselare als oude kernhoeve of foncier nabij de Flabbaertbeek. De hoeve werd vanaf 1505 het Prinsengoed genoemd. Dat was de oudste kern, maar die lag versnipperd aan én grotendeels over de westgrens van de huidige gemeente (dat gebied was ‘Het Knesselaarse op Oedelem’, zie groen gebied op kaart hieronder). Het domein behoorde aan de graven van Vlaanderen, later aan de hertogen van Bourgondië, de koningen van Spanje en de Oostenrijkse keizers, maar werd in leen gegeven aan ondergeschikten.
Twee: veruit het grootste deel van het huidige grondgebied van Knesselare behoorde toen tot de heerlijkheid Land van de Woestijne uit Aalter. Van de huidige dorpskern is pas later sprake. (We hebben het hier niet over drie andere, kleinere enclaves, ééntje van de heerlijkheid Wessegem uit Ursel rond de hoeve ’t Koningshof, en nog heel kleine gebieden die bij Sint-Joris en Aalter behoorden).
Oude hoeve, maar geen dorpscentrum
De kernhoeve van de oudste heerlijkheid kwam er op een interessante plek, uiteraard, ter hoogte van de bocht in de huidige Prinsengoeddreef (zie nrs 34-36 geel op kaart) tegen de grens met Oedelem, waar ook eeuwen eerder al bewoning was (een beek, degelijke grond en bos in de buurt…). De hoeve lag dichtbij de Gentsen Heerweg (nu Kloosterstraat) en de Hoekestraat of Gooskensstraat, nu Geuzestraat, toen de verbindingsweg naar die andere oude Brugse Heerweg… Maar die hoeve werd niét het (jongere) dorpscentrum.
Dat dorpscentrum ontwikkelde zich een kilometer meer oostwaarts. Die plek heeft voordelen, want ze is hoger gelegen en minder drassig dan de beekomgeving (de dorpel van onze huidige kerk ligt op 18,5 meter). Er was in de nabijheid ook een bron (de Berdelenbuisbeek). Het nieuwe centrum ontwikkelde zich rond de gemeenschappelijke gronden (dorpsdries of Schuerdries, zie als restant daarvan de naam ‘Drieselken’). Daar werd een eerste kerkje van Knesselare gebouwd.
Iets anders: parochie en parochiegrens
Naast de wereldlijke macht ontwikkelde zich ook een kerkelijke macht… Die laatste was belangrijker voor de ontwikkeling van de latere dorpsgrenzen.
Volgens Moelaert bestond de kleine parochie Knesselare zeker al in 1128. Ze behoorde aanvankelijk tot het veraf gelegen bisdom Doornik. Brugge en Gent werden pas volwaardige bisdommen in de jaren 1500. De parochie Knesselare werd ingedeeld bij Gent. Sint-Willibrordus werd door de toenmalige bisschoppen als de patroonheilige aangewezen. In 1171 schonk Walter, bisschop van Doornik het altaar van Chinislar (Knesselare) met nog vier andere “altaren” (Somergem, Merendre, Oersla en Gottem) aan de kanunniken van zijn kapittelkerk.
Kerkelijke belastingen (graantienden) moesten aan die kapittelkerk worden betaald. Dat zorgde voor protest. Het kwam tot ruzie, zelfs tot brandstichting. De Knesselaarse bevolking, vertegenwoordigd door de meier en een groep vooraanstaanden (dorpsraad) werden verplicht te zweren dat zij het recht op de tienden zouden eerbiedigen.
Stilaan werden ook de parochies – nog eens: van gemeenten was toen geen sprake – preciezer afgebakend. Dat gebeurde vooral bij de grote afpaling van de parochiegrenzen door Walter Van Marvis, bisschop van Doornik in 1242. Hij nam als grenzen vaak zaken die er al waren, zoals oude wegen of waterlopen. In onze contreien was de Oude Bruggeweg een voor de hand liggende noordelijke grens, en bleef dat tot vandaag. Vermoedelijk was die weg tussen Gent en Brugge op dat moment al minder belangrijk geworden dan de huidige hoofdweg door onze dorpskom, waar dus wel de woonkern Knesselare ontstond? De Flabbaertbeek was zo’n westergrens. De toenmalige afpaling was vooral interessant om zo de belastingen binnen het parochiegebied (kerkelijke tienden) efficiënt te kunnen innen.
En wat dan met de westelijk gelegen ‘Knesselaarse gronden’ op Oedelem? Die gingen behoren tot de parochie Oedelem als ‘Het Knesselaarse in Oedelem’. Maar zowel Zeldonk als Oostveld (’t Zwarte Veld) leunden nog heel lang meer bij Knesselare aan dan bij Oedelem.
De grenspalen op de hofstede van het Prinsengoed die daar een paar honderd jaar geleden werden neergezet, tonen nog aan dat er over die grens “duidelijkheid” moest komen.
Eens een gebied afgebakend kan er ook geteld worden. Het aantal inwoners in de middeleeuwen bijvoorbeeld. Luc Goeminne (in Appeltjes van het Meetjesland) schat het aantal inwoners van Knesselare op amper 90 in het jaar 800 en nog maar 600 in het jaar 1469 (121 haarden).
(*) Het Prinsengoed was volle eigendom van de graven van
Vlaanderen. In de loop der eeuwen werd de site een wirwar
van gebouwen. Bij de aanleg van de aquafincollector
vonden archeologen in de omgeving sporen van middeleeuwse
grachten en een veedrinkpoel. Luchtfotografie wijst ook op
oudere menselijke aanwezigheid in de buurt (bewoning
en begraving uit de bronstijd en de Romeinse tijd). Dit zegt
evenwel niets over de oude oorsprong van de hoeve.
Uiteindelijk: de ‘gemeente’
Stilaan kreeg de parochie Knesselare de grenzen die later die werden van de gemeente (la commune) ten tijde van de Franse Revolutie en de Franse bezetting. Die zouden zo goed als onveranderd blijven tot de fusie met Ursel, veertig jaar geleden. Die gemeentegrens wordt binnenkort herleid tot een dorpsgrens binnen de gemeente Aalter.
Burgemeester De Crem presenteerde zijn akkoord met het gemeentebestuur van Knesselare met het schild van Knesselare netjes aangebracht aan de voorzijde van de tafel van de prominenten. Maar over dat schild valt wel meer te vertellen.
Volgens recentere vondsten van Moelaert is het schild niet correct. Dat is iets voor later.