De spookhoeve bij de bossen (volksverhalen Drongengoed, 2)

 

Een tweede volksverhaal uit de bossen van Knesselare en Ursel gaat over de Duitsche schapers (herders) en de spookhoeve Het Porseleinengoed/Stevensgoed (vandaag een stoeterij). Over deze tovenaars werd ook in de Blakte verteld. Zoals in zoveel Vlaamse dorpen.

Het Stevensgoed of Porseleinegoed was een oude abdijhoeve, maar minder bekend dan de Drongengoedhoeve. De afstand tussen beide is zowat één kilometer.(*)

Net voor de eeuwwisse­ling, rond 1885-1890 gebeurden hier rare dingen. Mijn grootvader was hier “koeier”, dit is een jeugdig hulpje op de boerderij, bijvoorbeeld om de koeien te “wachten”. Het ging slecht op deze hoeve, waar indertijd de familie Verhelst moet gewoond hebben: het ene dier na het andere stierf. De familie Verhelst waren “beren” van mensen die nergens bang voor waren, maar deze zaak had hen toch aangegrepen.

Ten einde raad ging men de paters te Eeklo opzoeken, omdat men een “kwade hand” vermoedde. Daar gekomen kregen ze bevestiging: de schuldige was een Duitse knecht, een zoge­naamde “schaper” (**).

De paters gaven de opdracht hun laatst gestorven paard te begraven onder het toegangshek van de boerderij, met zijn poten omhoog. Verder moest overal op de hoeve gezocht worden naar een stuk huid, een “berenvel“, eventueel zonder het aan te raken. Uiteindelijk werd dit ook gevonden, verstopt in een houtstapel, een zogenaamde “houtmijt”.

De volgende stap was de fameuze “Duitse schaper” aan het werk te zetten op het uiterste, verst afgelegen perceel van de hoeve en intussen de bakoven gloei­end heet op te warmen.

Dit gebeurde, zoals opgelegd door de paters. Nu greep men vliegensvlug het berenvel, rende ermee naar de oven en wierp het erin: dit resulteerde uiteraard in een onmiddellijke verbranding.

Een paar minuten nadien al kwam de Duitse knecht als een bezetene aangerend, met het schuim op de lippen, recht naar de oven. Hij rukte de ovendeur open maar kon geen haartje meer terugvinden van de huid: indien dit wel was gebeurd, aldus de paters, was iedere aanwezige er geweest.

Nu bleek echter de veer gebroken bij de knecht, de bezetenheid viel zo van hem af; hij verontschuldigde zich en dankte iedereen voor hun tussenkomst. Verder kondigde hij zijn spoedig vertrek aan en verklaarde dat ze hem nooit meer zou­den zien.

Achteraf gezien verklaarde de landbouwer dat ze deze man al eigenlijk eerder hadden moeten wantrouwen: elke week immers ging de fameuze schaper, naar eigen zeggen, met zijn vuile was naar Duitsland om deze te laten wassen. Gezien de toenmalige verplaatsingsmogelijkheden kon zoiets uiteraard niet, men dacht dat de man loog, hier was uiteraard een reukje aan.

Tot daar het verhaal dat Eric Blondia noteerde.

(*) De naam Stevenshoeve komt van de familie Stevens, die de hoeve in 1771 kocht van de hertog van Ursel en er de heide probeerde te ontginnen. De tweede naam, Porcelijnegoed, is moeilijker te verklaren. De hoeve werd in 1819 verkocht aan de grondeigenaar Edouard De Potter van Indoye. Nadien werd ze eigendom van andere particulieren, maar verdere ontginning was eerder beperkt (bron: Daniël Verstraete). De woning, waar Philegon Eeclo de laatste bewoner was, zou volgens sommige bronnen 500 jaar oud geweest zij en volgens Philegon Eeclo ooit bewoond geweest zijn door “een Engelse lady”. Ze werd afgebroken in 1985. Momenteel is de site van het Stevensgoed/Porseleinegoed herbouwd tot een paardenstoeterij. ‘Met dank aan August Van Parijs voor het in bruikleen geven van zijn documentatie)


“Viermaal vier zotten”

Over de Duitse Schapers aan de boskant noteerde Omer Mattheeuws volgend verhaal van August Scheyving (Blakte):

Vroeger in den tijd on (als) ‘t er Duitse schapers (herders) alhiere waren was ‘t er hier op ne zekre keer nen Duitse schaper in het Keigat van Ursel. En die gink mee zijn schapen al de wijk Keigat en ‘t wierd slecht were en ‘t stond daar een café Eduard Muls genoemd. En die gingt daar binnen en ot hij daar binnen kwame, waren d’er nog 3 mannen en die vroegen aan dien Duitse schaper voor een spel mee te kaarten. En ‘t was slecht were, die lettige (wachtte) niet, die was kontent en die ga weeromme buiten en die zegt tegen zijn schapen. “Leg elder allemale nere”. En van ot (als) hij da gezeid had die schapen leggen elder (zich) nere, die verroerden elder nie meer. En ze gingen aan ‘t kaarten. Onze (als ze) verscheidene bomen (spelen) gekaart han, het verleetige (verveelde) dienen Duitse Schaper en wat dat hij deed binst danze kaartigen; hij moest met de kaarten delen. Hij gaf zijne tegenmaat 4 zotte, zijne maat vier zotte en zijnen andren tegenmaat ook vier zotte en zelve had ‘t er hij ook viere. Zo ze verwonderdigen elder daaran. Tons wisten ze dat dienen Duitse schapre wel iets koste en de kaarte wierd nere geleid, ‘t verteir betaald en hij ging buiten, zei tegen de schapen “sta recht, me gaan gaan wandlen” en de schaper was ‘t er vandoor.   (getuigenis van August Scheyvinck, 69 jaar, leurder en seizoenarbeider in Knesselare, in de vroege jaren 1960).

(*) In de publicatie ‘Volksgeloof en volkssagen in het land van Nevele’ (T. Penneman, 1840-1974) lezen we gelijkaardige verhalen over ‘Duitste Schapers’… Die kwamen eigenlijk meestal uit het verre Nederlands Limburg en Noord-Brabant en spraken een Duits-klinkend dialect. Voor zover we weten is de grote trek van deze schaapherders naar Vlaanderen pas in de 18e eeuw begonnen.


In het Geschiedenis van de gemeenten van Oost-Vlaanderen noteerde De Potter en Broeckaert halfweg de jaren 1800 volgend verhaal in Knesselare:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toemaatje: Van volksgeloof naar wetenschap

In verband met het eerste artikel van Eric dat we hier onlangs publiceerden, over de Hellewagen (lees: Hekserij in het Drongengoed (1) liep een interessante reactie binnen van dokter Frans Veevaete. Sagen en verhalen komen niet uit de lucht gevallen. “Zo’n spookachtig verschijnsel heb ik ook één keer in mijn leven waargenomen, en dat precies in het Drongengoed”, aldus Frans.

“Gedurende een kamp met de KSA in het Furfozennest in Kleit, eigendom van de toenmalige onderpastoor aldaar, ergens in de jaren zestig, hadden we een nachtspel in het Drongengoedbos. Terwijl we door een bosperceel liepen dat aan het vliegveld paalde, zagen we op een bepaald ogenblik een geelachtig lichtschijnsel boven de grasbermen langs de startbaan; we dachten dat het om militairen ging die daar aan het oefenen waren. Toen we ons naderbij begaven, zagen we evenwel niemand, alleen een geel licht dat boven de graszoden danste en dat ploppende geluidjes maakte, terwijl het op en neer ging. Op een bepaald moment verdween het. Het ging om het dwaallicht, of Ignis fatuus.”

De fysische uitleg hiervan kan volgens Frans als volgt worden samengevat:

In moerassen komt door het rottingsproces van organisch materiaal, methaan (CH4) en fosfine (PH3) vrij. Fosfine of fosforwaterstof is een gas dat spontaan in de lucht ontvlamt. De ontbranding van methaan kan ook gebeuren door elektrische ontladingen tijdens een onweer. Men is er nog niet in geslaagd wat van dit gas op te vangen om het in een laboratorium te kunnen onderzoeken. Toch bootst een mengsel van PH3 en H2S (zwavel­waterstof) het verschijnsel goed na; het brandt zonder rook of geur.

Boven venen, vochtige bosgronden en op kerkhoven ziet men lichtjes hangen die vlamvor­mig, bolvormig of paddenstoelvor­mig kunnen zijn. Dit zijn geen plas­ma’s; ze ontstaan door een vorm van chemische lumines­centie, een reactie waarbij vrijwel geen warmte vrijkomt. Waarnemers voelen geen warmte als zij hun hand in het vlammetje houden. Er zijn tests gedaan met een koperen staaf die men een kwartier lang in het dwaallicht hield, maar de staaf warmde niet merkbaar op. De vlammen zijn nooit wit van kleur, wel geel, rood of blauw. De leeftijd van het dwaallicht varieert van enkele seconden tot verscheidene uren. Het beweegt doorgaans niet. Het op en neer dan­sen van de dwaal­lichtjes kan ontstaan door een optische illusie: als gevolg van het gelijktijdige aan- en uitflitsen van verschillende lichtjes kan immers een bewe­gingsindruk worden verkregen. Dwaallich­ten stijgen niet hoger dan een drietal meter boven de grond en bij hun verdwijnen wordt soms een zacht ploffend geluid waargenomen.”

Of hoe natuurlijke verschijnselen angst kunnen aanjagen, maar in veel gevallen “te begrijpen” zijn …?

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s