Op 11 november wordt de wapenstilstand herdacht. Op twee jaar na voor de honderdste keer. We nemen de lezer in deze en volgende editie van Knesselaars Nieuws graag mee naar enkele zeldzame bronnen en getuigenissen over die tijd.
Generaties Vlamingen werden op die dag telkens weer herinnerd aan vier jaar oorlog en krijgen er nog altijd een extra vrije dag voor. Maar de herinnering aan wat in de Eerste Wereldoorlog gebeurde, is vervaagd. Er werden in Knesselare in 1914 bij de grote mobilisatie niet minder dan 161 militairen opgeroepen. Als de Belgen in 1914 weigeren doorgang te verlenen aan de Duitse troepen, steken die de grens over, nog voor de officiële oorlogsverklaring van 4 augustus 1914. In enkele dagen tijd wordt België onder de voet gelopen.
In de Slag bij Halen, op 12 augustus, sneuvelde de eerste Knesselaarse soldaat, René Bouckaert (26 jaar). Enkele dagen daarvoor schreef hij met aniline-potlood op een blaadje gelijnd papier nog een brief naar zijn vrouw. Die brief is door de familie bewaard en werd gepubliceerd in een van de boeken van Antoine Schrans (1).
“Ik laat u weten dat ik nog gezond ben, hetgeen ik van u en mijn kind ook wens… Ja, vrouw Irma, ik ben al ver van u… Wij zitten in de Provincie Brabant dicht bij de stad Tienen. Wij zijn weer afgeladen in een boerenschuur, met 55 man.
Ja, nu beleef ik droevige dagen. Wij krijgen weinig eten. Wij hebben dinsdagnacht, toen wij uit Brugge vertrokken zijn, een pak van die harde beschuiten gekocht, die ge haast niet kunt bijten, en een schelle van dien stinkende paté…
Wij gaan zeker nog verder op gaan. Volgens ik hoor gaan wij naar Luik gaan.Ja, vrouw, en veel plaatsen waar ge nog geen stro hebt om op te slapen. Ja, mijn rug doet al pijn.Waar we nu zijn is er veel gerij. Maar tot nu toe is het nog niet erg, en ik denk dat het niet erg zal zijn ook, want ze zeggen het allemaal.
Ja, het is wel best ook, want hoe eerder thuis hoe liever, maar wij weten nog niet wanneer. ..Ja, Beminde Vrouw, wij zijn maandag om één en half in Brugge toegekomen van uit Sint-Nicolaas, en had ik een velo gehad, dan was ik naar huis gekomen. Maar ik had ook nog burgerkleren moeten hebben, want anders moogt ge buiten Brugge niet, en daarom.
Zo beste vrouw, schept couragie en moed gelijk ik… Ik ga niet lang wachten met schrijven…
Tot later, Irma en Mariatje
René Bouckaert,
soldaat 24ste Regiment de Ligne.
Op 4 augustus sneuvelde August Van Vlaenderen in Hofstade, vandaag deelgemeente van Zemst (24 jaar). Hij was landbouwarbeider de zoon van Emiel en Marie-Louise Mestdagh. Zijn overlijdensakte werd pas op 8 augustus 1924 in het bevolkingsregister van Knesselare geregistreerd. Zou begraven liggen op de militaire begraafplaats van Veltem-Beisem.
Op 22 augustus waarschuwde burgemeester Vital Maeyens de inwoners via een plakkaat aangeplakt door de veldwachters aan de poort van het gemeentehuis: “De Burgemeester verzoekt de inwoners onmiddellijk naar het secretariaat te brengen alle schietgeweren en revolvers en munitie van allen aard… De nalatigen stellen zich bloot aan de doodstraf.
Alfons Ryserhove (2) vertelt hierover: “Enkele personen die een vuurwapen bezaten (en ook een paar wildstropers!) droegen gauw alles binnen. Maar er waren er toch enkele die hun tweeloop, in geoliede doeken gewikkeld tegen roest, zorgvuldig gingen verbergen”.
Vier dagen later overlijdt in Werchter Raymond Brandt, ruiter bij de Gidsen (geen foto). Hij is pas 21 jaar en de zoon van Henri en Emma Hallaert. Raymond Brandt werd als “vermist” opgegeven. Wellicht begraven in Veltem-Beisem als “onbekend, gesneuveld voor België”…
Eind augustus verbleven er in Knesselare 54 vluchtelingen uit Mechelen, 15 uit Heist-op-den-Berg, 7 uit Buken, Veltem en Kampenhout, 6 uit Rijmenam en nog een paar tientallen uit andere gemeenten. Ze verbleven vooral in de toenmalige parochiezaal (patronagie) en in het klooster en meerderjarige vluchtelingen kregen per dag een toelage van 0,75 frank. Ook de bevolking steunde de vluchtelingen met beddengoed, eten en kleren.
Op 2 september volgde in Knesselare opnieuw een scherpe waarschuwing aan het adres van mogelijke nieuwsgierigen die de strijd zouden hinderen… In Melle werden zo burgers gedood. Mechelen werd gebombardeerd omdat inwoners op Duitse troepen zouden hebben geschoten. Om diezelfde reden brandde Leuven… “Als krijgsverrichtingen op ons grondgebied plaats hebben of als Duitsche troepen onze gemeente willen binnenkomen, moet iedereen zich te huis houden, vensters en deuren sluiten, en bijzonderlijk de kinderen op straat niet laten loopen”…
We citeren uit de notities van de Knesselaarse pastoor Edmond Van Butsel (2): “Het uitbreken van den oorlog veroorzaakte algemeen verslagenheid en vrees…” Met schrik en verbijstering vernam men de gruwelen door de Duitsers bedreven te Visé, in Aarschot, Namen, Dendermonde… “De menschen namen hun toevlucht tot God. Dagelijks trok een groote menigte al biddende naar de kapel van O.L.Vrouw Voorspraak, een bidplaats waar het miraculeus beeldeken vereerd wordt met veel betrouwen. Groot was ook het getal der geloovigen die tot de HH Sakramenten naderden.”
De laatste dagen van september trekken hier grote groepen vluchtelingen voorbij…Door hun wilde verhalen werd de angst nog groter. Maar medelijdend voorzagen de dorpelingen die ongelukkigen toch van boterhammen, drinken en fruit”.
Op 29 september sterft Victor Neirynck“op ’t eereveld bij Waalhem” (28 jaar). Hij was de zoon van Charles en Leonarda Mestdagh uit Eentveld. Hij was gehuwd met Maria-Malvina Van Hulle en de vader van twee zonen, Amedé Neirynck en Remi Neirynck. Pijnlijk detail: Victor was… scherpschutter (‘Tireur 1° Classe’)

De burgerwacht, opgetrommeld om het leger bij te staan, was van geen nut meer in oorlogstijd. Hooguit een bezienswaardigheid, zoals hier op De Plaats Knesselare, september 1914.
Ondertussen werd ook in Knesselare de sfeer droeviger. “Op 4 oktober was het grote kermis in Knesselare, maar dit jaar kon men daar niet veel van bespeuren. De mensen bleven weg, angstig afwachtend wat er komen zou… Op De Plaats stond enkel het fietsmolentje van Victor Cocquyt; zelfs de zwiermolen van Pante was ditmaal niet van de partij. Men had wel iets anders te doen dan kermis te vieren. De maandag reeds brak Victor Cocquyt zijn molentje af, om zijn woonwagen en barakken te plaatsen op het hof van Adolf Speeckaert, Drieselken, voor de duur van de oorlog, tot in Vlaanderen weer ’t kermisvaantje wapperen zou.”
De burgerwacht, opgetrommeld om het leger bij te staan, was van geen nut meer in oorlogstijd. Hooguit een bezienswaardigheid, zoals hier op De Plaats Knesselare, september 1914.
Op 10 oktober, na de evacuatie van Antwerpen, marcheren duizenden Duitsers van de Vierde Legerafdeling via Ursel naar Aalter, waar ze de trein nemen naar Gistel. Burgerwachten (de “Garde Civique”) uit Brussel (zie foto) en andere streken stromen toe in Knesselare, maar zij zijn geen partij voor de Duitsers. Hun rol in de oorlog is miniem. Een paar dagen later trekken ze nog door naar Brugge, waar ze hun wapens moeten inleveren. De burgerwachten die in dit soort oorlogvoering niks meer voorstelden, worden ontbonden.
Vanaf 11 oktober vluchten veel inwoners uit het noorden van Vlaanderen naar Nederland. “Met honderden en honderden trokken zij langs de Maldegemseweg voorbij. Knesselare liep leeg, zelfs de burgemeester vertrok.
Dorpsgenoot Roger Moelaert bestudeerde de militaire archieven (3). Hieruit blijkt dat Belgische soldaten in Ursel wat weerstand bieden, in de dorpskom, en aan de oostelijke bosgrens van het Drongengoed. In Knesselare gebeurt hetzelfde.
Op 13 en 14 oktober bezetten de Duitsers Ursel en Knesselare.
Nog even de pastoor: “Het was den woensdag 14e oktober, ’s morgens, dat de Duitschers hier inkwamen. De wreedheden die deze langs de kanten van Dendermonde hadden geplaagd waren hier aan de ooren gekomen en waren oorzaak dat vele burgers de wijk naar Holland hadden genomen. De ledige huizen waren opengebroken en geplunderd. Van de kerk maakten zij eene verblijf – en slaapplaats voor de soldaten zoodat de kerkelijke dienst totaal geschorst was. Den vrijdag avond, niettegenstaande dat de pastoor er zich door woorden tegen verzet had, hielden zij protestantschen dienst in de kerk.”
De Duitsers trekken Knesselare binnen via Westvoorde. De lege huizen worden geplunderd.
De volgende dagen kwamen nog “nieuwe benden aan in overgroot getal”. “Den Zondag, ’s morgens, was gansch de parochie vergeven van de Duitschers en onophoudelijk kwamen andere benden voorbijtrekken”. Zware kanonnen dokkeren door het dorp.
In een van die dagen was er een incident toen een jongen (een zekere Van Vynck uit Aalter-Buntelare) aan het klokzeel trok. De pastoor werd hardhandig opgepakt “met zooveel woestheid dat zijne soutane op borst en rug gescheurd was”. Ook de koster werd opgepakt. De Duitser sneden de klokzelen af, vernielden de kerkklok en namen de kerksleutels mee en richtten kanonnen op onze toren.
De pastoor en de koster werden meegevoerd naar Snellegem voor verder verhoor, maar daar uiteindelijk op bevel van een hoge officier weer vrijgelaten. Op de binnenzijde van de horlogekast in de toren werd genoteerd: “Uurwerk is geplaatst in begin November 1911. Het werd hersteld en is terug in gang gesteld den 28 Juli 1915”. Volgens Ryserhove werd het inschrift aangebracht door Alfons Hooft senior, fotograaf op het Dorp.
Op 24 oktober sneuvelt René Carette (28 jaar) in de loopgraven van Stuivekenskerke. Herbegraven op het militair kerkhof van De Panne, gevallen “als moedig soldaat en fiere Vlaming”.
Vanaf 16 oktober graaft het Belgische leger zich voor vier jaar in achter de IJzer.
Het verslag van pastoor Van Butsel over de oorlogsjaren zelf is kort: “Opeischingen en afpersingen van allen aard, gelijk overal. Er waren wel eenige personen, bijzonderlijk vrouwvolk, dat wat gemeen maakte met de vijandelijke soldaten, maat ’t was ’t klein getal en daarbij de soort. Vele zondagen hebben wij ons voor de diensten moeten plooien naar den willenkeur der Duitschers die dikwijls op eenen zondag voormiddag tweemaal dienst hielden in de kerk, een voor de katholieken en één voor de protestanten, maar eigenlijk moeilijkheden hebben wij niet gehad”.
“De patronage en de katholieke jongensschool hebben gedurende gansch den oorlog door de bezettende macht in gebruik genomen geweest. Gelukkiglijk dat wij in het Klooster plaats gevonden hebben om de klassen der jongens te kunnen voortdoen.”
Informatie over de jaren 1914-1918 is er ook te vinden in documenten op het gemeentehuis. Hieruit het volgende: “In de maanden kort voor de oorlog voelen de inwoners al dat er iets naars op komst is. Herbergen en drankhuizen moeten om 22 uur dicht, vuurwapens moeten ingediend, graan en meel mogen niet meer verkocht buiten de gemeente”.
Eens de Duitsers in Knesselare, gaat het van kwaad naar erger: Er gebeuren “opeischingen” van werkkrachten voor het Duitse leger, van paarden, ossen, hooi, stro, graan en meel. Molens komen onder toezicht van de Duitsers. Naast de veldwachter komt er een corps van ‘negen mannen, gekozen onder vertrouwelijke, kloeke ingezetenen’ voor nachtbewaking.
Knesselare wordt overspoeld door vluchtelingen uit de frontstreek, die worden gehuisvest in de patronagie, het klooster, de jongensschool. De Duitsers sluiten de danszalen, en verbieden het gebruik van ‘draaiorgels, gramophonen’. Als er veel ‘geruchten’ over de Duitsers de ronde doen dreigen de Duitsers met het verbod op gebruik van ‘rijwielen”.
Naarmate de oorlog vordert, nemen schaarste en diefstal toe. In augustus 1916 komt er een extra ploeg nachtwakers. De gemeente ziet zich verplicht geld te lenen bij de inwoners. Knesselare en Ursel slepen zich door de laatste oorlogsjaren tot de ommekeer na het tegenoffensief van 1918. In de loop van de oorlog sneuvelen nog meer Knesselaarse soldaten. Hierover meer in een volgende editie van Knesselaars Nieuws.
Bronnen:
- Antoine Schrans: ‘Knesselare-Ursel, 11 november 1998, Den Grooten Oorlog 1914-1918’, 91 blz., en ‘Herdenkingscomité Oud-strijders Knesselare, bijzondere uitgave 11 november 2008’, 146 blz.
- Pastoor Van Butsel: ‘Verslag over de gebeurtenissen tijdens de oorlog’ en ‘De oorlog 1914-1918 te Knesselare’.
- Alfons Ryserhove: ‘De oorlog 1914-1918 te Knesselare’ in Bos en Beverveld, 1989.
- Roger Moelaert: ‘De militaire operaties en de bewegingen van het Belgisch Leger in het Meetjesland tijdens de Eerste Wereldoorlog’, 1993, 952 blz.
.