De voorbije weekends organiseerden vrienden een tentoonstelling van werken van de vorig jaar overleden Knesselaarse architect Gab Van den Brande. Een retrospectieve met werken die niet te koop zijn. Intrigerend genoeg om een selectie ook digitaal te ontsluiten voor wie belangstelling heeft voor beeldende kunst.
Vorige zomer overleed de Knesselaarse architect Gab Van den Brande. Hij was een man met talenten, maar hij werkte het liefst in stilte. Hij werd voor velen ook een goeie maat, die tegelijk intrigerend mysterieus, warm weemoedig, maar ook rebels, olijk en humoristisch uit de hoek kon komen. Zo vond hij als kind al veel cameraderie bij de jonge snotneuzen van “De Plaatse”, in de jeugdbeweging KSA, in de studentenclub Flabbaert, in de jongerengroep Uilenspiegel, bij zijn petanque- en boldersvrienden.
Grafisch getalenteerd koos hij voor een leven tussen tekentafels, plans en maquettes, maar hij zorgde ook voor ruimte voor zijn belangstelling voor de kunsten.Gab was ook een familieman, maar dan een die niet gespaard bleef van grote tegenslagen. Zijn werkkamer werd het territorium waar hij zijn emoties en gevoelens, zijn weten en twijfelen verwerkte in al bij al stil contact met het schildersdoek. Alsof hij daar een en ander verwerkte in figuren, lijnen en kleuren.
Gab laat ons heel wat na. Hij liep met zijn kunde en kunst niet te koop. Wat het huis uit ging, bleef in de familie. Tot een aantal maten samen met de familie besloten zijn werk te verzamelen in het kader van een retrospectieve. Die had plaats in het prachtige kader van het Drongengoed tijdens de eerste twee weekends van juli 2023.
Voor de bezoekers was er een beknopte brochure, van commentaar voorzien door de dichter Herman Leenders. We nemen zijn tekst grotendeels mee in een selectie uit Gabs werk. Met dank aan allen die er mee voor zorgden dat het initiatief kon worden afgerond met een batig saldo van een goeie 1500 euro, die zal worden geschonken aan Kom op tegen Kanker. Laat deze beelden hieronder nog een herinnering zijn aan een beste maat. En een stukje erfgoed voor Knesselare.

Gab was tegelijkertijd gereserveerd en open, toegankelijk en gesloten, grappig en ernstig, hartelijk en op zijn hoede. In zijn werk openbaart zich die dubbelzinnigheid. Hij liet toch niet zo gemakkelijk in zijn hart kijken als we dachten. Zijn pierrot plengt een traan in het wijwatervaatje (Krokodillentranen).
Schilderij uit 2020 met het portret van een man: hij draagt een beschermingspak, een FFP2-masker en een beschermbril. Niets geen kleur, alleen wit en grijs: een grisaille uit die vreemde en bevreemdende coronatijd. We kijken recht in zijn ogen. Zíjn ogen. Ze kijken ons aan en we weten: dit is hem! Ondanks al deze vermommingen herkennen we hem. Hij is daar ergens, achter al die maskers, alleen, geïsoleerd van de wereld en het virus dat hem bedreigde.
In 1982, toen een atoomoorlog dreigde, had hij met Homo atomiens ook al een portret geschilderd van een man met een gasmasker op en in 2010 schilderde hij in een sneeuwlandschap een man met een ruimtevaartpak aan en een helm op het hoofd. Isolement is een thema dat ook terugkomt in het werk met de vis in een vogelkooi: de vis zit achter tralies en op het droge.
Op het schilderij Betonstop (2021) staat er een eenzame figuur op een betonnen vloer, omringd door bomen, omringd door natuur. Er zijn twee aparte werelden. De wereld van de man en het beton zijn abstract en doods. De wereld van het bos is concreet en levend. Het bos wordt verlicht en gekleurd door de zonnestralen terwijl de figuur en het beton grijs en zwart blijven. Het lijkt alsof de natuur ontoegankelijk en onbereikbaar is. De figuur staat er roerloos naar te kijken, met de rug naar ons, toeschouwers van de beschouwer. In het schilderij Kunstgras herhaalt hij dezelfde compositie maar het beton heeft hij nu vervangen door fluorescerend kunstgras en het bos is uitgeveegd en grijs als beton. De figuur zit opgesloten in een artificiële wereld, een bunker met kunstgras.
Zelden schildert hij meer dan één figuur. Zijn figuren zijn alleen. In Oblivium (2020) zit een man, in het zwart gekleed, op een soort strand. Zijn gezicht is volledig opgegaan in de achtergrond, leeg, verdwenen in zijn vergeetachtigheid. Boven hem de zee en de hemel als een verre herinnering.
Zeventien jaar eerder, in 2003, schilderde hij al een man die zich met moeite uit het moeras lijkt te trekken, of die zich ophijst uit het water dat hem dreigde op te slokken. Het is niet toevallig een paars schilderij. In de kerk wordt paars gebruikt voor, onder andere, de veertigdagentijd en begrafenissen. Paars is de kleur van het lijden, het is zwart waardoorheen het licht gloort. Somber is het wel.
In 2013 beeldde hij een staande figuur af die de handen voor het gezicht slaat, het gezicht gebogen, volledig verborgen achter de handen. De figuur is een witgrijze schim tegen een bloedrode achtergrond. Is het de schaamte of opnieuw de wanhoop?
Op een ontwrichtende manier keek Gab naar zijn onmiddellijke omgeving, naar het dorp en de kerktoren (en in een volgend beeld de straat) waar hij in zijn jonge jaren leefde. Niet zelden was hij zeer karig met toelichting en leek hij de kijker te plagen of uit te dagen om er het zijne van te denken.
Het grafisch talent van Gab uitte zich voor het eerst toen hij illustrator werd van het dorpsblad Uilenspiegel. Hij zorgde in dat blad voor covers en cartoons en creëerde er zijn ezel Ludoviek die kritisch neerkeek op de omgeving. Dat lukte aardig, want humor, dat zat in zijn zak.
Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Rederijkerskamer (°1955, ontstaan binnen de Koninklijke Vlaamse Strijdbroeders, °1893) ontwierp Gab een oorkonde als blijvende herinnering aan het 50-jarig bestaan. Het werd een eigenzinnige aquarel met uitgesproken kleuren, het profiel van het dorp Knesselare, een stolp, een “dunne” nek… Een beeld waar iedereen zijn interpretatie mag aan geven.
Tot hier een selectie uit een selectie.










