Hart voor Pietendriesmolen en omgeving. Een stevig begin

In 1964 verscheen een uitgebreid artikel in Het Volk, met een stevige oproep om de Pietendriesmolen onder toezicht te plaatsen van – zoals dat toen zo mooi heette – de Commissie van Natuur- en Stedenschoon. Het prille begin van een lange strijd.

Lintjes aan de molen op de feesten na de restauratie

In een niet ondertekend artikel in de regionale pers (Het Volk, 14 november 1964) ging de auteur wel heel ver: “Geen enkel huis van de Dries zou mogen afgebroken worden zonder de toelating van die Commissie. Waar vindt men immers nog zo een middeleeuws kader? Er worden in Amerika en zelfs bij ons in Bokrijk grote sommen betaald om oude gebouwen herop te richten… Hier op de Dries heeft men een waarachtig openluchtmuseum… Ons land loopt gevaar een der lelijkste landen van de wereld te worden.”

Daarna volgt een lofzang over de laatste en toen stokoude molenaar Henri Taets, die geen opvolger vond. Er werd ook verwezen naar directeur De Wulf van Nobelstede van Nobelstede, die naar verluidt bereid was “gans het geval te kopen”.

De auteur van het artikel was ook uitgesproken kritisch voor “mensen die de molen zouden willen zien verdwijnen om dan veel geld te verdienen met bouwgrond…”. Voorts riep hij de gemeente Knesselare op om “niet toe te laten dat de molen naar een openluchtmuseum verdwijnt”.

De auteur, die duidelijk ook historische kennis over Pietendries en omgeving had, vroeg ook dat een kapel zou worden gebouwd op het driedorpenkruispunt Knesselare-Ursel-Aalter “waar de kapel ter Pieten gestaan heeft”. Ook aan de lokale geestelijkheid vroeg hij om een initiatief te nemen: “De pastoors van de drie gemeenten zouden kunnen samenwerken om een stemmig bidhuis te bouwen.Maar het ging niet alleen om de molen.

Omgeving

De auteur deed ook een oproep om in de omgeving een aantal oude hoeven/woningen te beschermen: het Koningsgoed (Ursel), het Blauwgoed Ursel/Knesselare (Goed ter Pieten, op de grens van Ursel en Knesselare, met door de auteur nog vermelde “delen uit de 16de eeuw”), de Driepikkel (vroeger Goed Lembeke of Zeger Ooms Hof genoemd, met nog 17de-eeuwse delen, en vermeld als “bergplaats voor gevangenen” met verwijzing naar nog middeleeuwse metalen ringen in de kelder).

Het Blauwgoed (Foto Paul Verhoestraete)

De Driepikkel, anno 1934. Foto Edgard Van de Casteele (met onze excuses, in dit bijschrift stond als vliegende vergissing ook hier ‘Het Blauwgoed’)

 

De recentere geschiedenis toont aan dat goede intenties omtrent erfgoed al eens worden ingehaald door de realiteit. Al zijn de genoemde locaties nog mooie “rust- en kijkpunten” in het mooie landschap van zuid-oost Knesselare.

Historiek in een vingerhoed

Kaart Sanderus

Terug naar de molen. Die werd al ingetekend op de kaarten van Sanderus (1641), en nadien vermeld in tal van documenten. Er zijn molenaarslijsten vanaf diezelfde periode, eindigend bij Petrus en Henri Taets 1880-1965). Na de dood van Henri, in 1965, bleef het stilletjes rond de windreus, tot Knesselare – op vraag van de Rederijkskamer – de molen wou aankopen. Een particulier, Gerard Steels, was sneller en kocht de molen aan voor 8000 frank. Knesselare startte de procedure om de molen als monument te laten beschermen (1966). In 1968 werd hij geklasseerd en door Knesselare dan toch aangekocht (1973-74), en nadien verschillende keren gerestaureerd.

 

 

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s