Hieronder brengen we het verhaal van de Henri Verhoestraete en Judith Van de Velde en hun vier zonen Gerard, Willy, Gentiel en André, die woonden op de hoek van de Kerkstraat en Veldstraat. Een illustratie van de dramatiek van oorlog. En een nieuwe kijk op wat er op die zwarte maandag in Knesselare precies is gebeurd.

De familie Verhoestraete in de jaren 1930. Willy, Gisèle, André, vader Henri en moeder Judith, Gentiel en André.
Henri Verhoestraete (°1870) was een jonge Beernemse knaap toen hij zijn ouders verloor. Zo kwam hij in Knesselare terecht bij Charles Verhoestraete, een neef van zijn vader, die gareelmaker was en herbergier van de herberg “Den Appel” op De Plaats in Knesselare. Henri loopt school in Beernem en wordt nadien gareelmaker.
Als ook Charles en zijn vrouw overlijden, neemt Henri de zaak over. In 1909 trouwt hij, ondertussen 39 jaar oud, met de vijf jaar jongeren Judith Van de Velde, naaister van beroep. Ze krijgen tussen 1910 en 1922 zes kinderen, waarvan het jongste dood wordt geboren. De kinderen Gisèle, Gerard, Willy, Gentiel en André hebben elk hun oorlogsverhaal. Gerard huwt en vestigt zich als gareelmaker in Maldegem. Gisèle trekt na haar huwelijk naar Beveren-Roeselare.
Op de vooravond van de inval van Duitsland in Polen, in september 1939, wonen Henri en Judith dus nog samen in hun café op het dorp, met nog drie jonge zonen. Willy en Gentiel staan in voor de gareelmakerij want hun vader, ondertussen bijna 70 jaar oud, ziet dat niet meer zitten.
De vier zonen Verhoestraete worden “gemobiliseerd”, ook al zijn ze alle vier “kostwinner”. De 70-jarige vader Henri heeft geen andere keuze dan zelf terug aan de slag te gaan. Moeder Judith bekommert zich verder over de uitbating van de herberg en het verzorgen van begrafenismaaltijden.
Gentiel wordt op 12 mei 1940 krijgsgevangen genomen. Zijn groep moet naar Duitsland. In Maastricht beleven ze doodsangsten bij een Engels bombardement. André moet zijn Brugse kazerne verlaten omdat men bang is dat de Duitsers die zouden bombarderen. Willy zit ergens aan de andere kant van België…Thuis weten vader Henri en moeder Judith van niets. In die verdomde meimaand, met naderende Duitsers, is dat zenuwslopend. Over die aanloop en eerste oorlogsdagen in Knesselare en vooral ook over hoe het centrum van de gemeente werd getroffen, kon u al meer lezen in het artikel ‘Een zwarte maandag in Knesselare’
Zwarte maandag

Foto van het ouderlijk huis (rechts) op De Plaats in Knesselare, die Henri op zak had toen hij door een obus dodelijk werd getroffen. Bemerk de bloedsporen. Teruggevonden bij de verhakkelde lichamen.
Op de dodelijkste oorlogsdag bij ons, maandag 27 mei, slaat de paniek toe. Tussen beschietingen en bombardementen door vluchten velen in paniek naar de veiliger geachte buitenwijken.
Vader Henri en moeder Judith zitten in hun beveiligde kelder. Er was een extra onderstutting gemaakt en een nooduitgang, via een weg te nemen kelderraam. Zij hebben enorme schrik dat hun huis, pal in het centrum van het dorp en in de vuurlinie, zal beschoten worden.
Als ze plots “Brand !!!” horen roepen vluchten ze in paniek de kelder uit, de achtertuin in. Er was inderdaad brand, maar dat was een eind verderop (huis van Maurits de Brauwer). Hun gebuur, Remi Cooreman, die met zijn kinderen ook in zijn kelder was gedoken, ziet Henri en Judith vanuit zijn kelderraam samen met hun buurvrouw Julia De Neve (echtgenote van Maurits Van Kerschaever) wegvluchten en probeert ze bij hem binnen te roepen. Henri en Judith gaan daar niet op in, té bang als ze zijn voor brand en instorting. Liever vluchten ze achter de huizen van de Veldstraat van het dorp weg.
Iets verderop valt de fatale obus. Vader Henri is erg verminkt, maar leeft nog enkele minuten. Moeder Judith is op slag dood, vreselijk verminkt. Het enige wat men eigenlijk nog terugvindt is een portefeuille, met wat documenten en portretten.
Getroffen door Duitse projectielen? Dat zegt toch de eerste en in Knesselare bekende versie van het verhaal, maar…
Belgisch vuur
Zoon André Verhoestraete vertelt een ander verhaal, gebaseerd op getuigenissen van dorpsgenoten (en soldaten). Het klinkt wel enigszins anders. Daarvoor moeten we even terug naar de oorlogsgebeurtenissen zelf.
Reeds vroeg in de voormiddag van die bewuste maandag 27 mei 1940 trekken oprukkende Duitsers rond 10 uur Knesselare binnen, komende uit de richting Ursel-Aalter. “Duitse vliegtuigen hebben toen zeker niet blindelings gebombardeerd, want ze zouden hun eigen soldaten hebben getroffen. Wel werd Knesselare door Belgische soldaten, die in Beernem en Maria-Aalter (richting Wingene) opgesteld stonden, met kanonnen beschoten, in een poging de Duitsers tegen te houden”, weet André (een paar andere Knesselaarse soldaten zouden bij die beschieting nog hebben geprobeerd om het vuren naar de dorpskom te stoppen)
“Meer dan waarschijnlijk werden Henri en Judith dus gedood door Belgische obussen, afgeschoten vanuit Beernem”, vertelde André later. En welke kanonnen stonden er in Beernem? Kanonnen die toebehoorden aan het 13e Artillerie uit Brugge, de eenheid waar hij deel van uitmaakte. André zelf was toen weliswaar niet meer in Beernem, maar andere Belgische soldaten hadden die kanonnen overgenomen. Mogelijks kan de beschieting ook gebeurd zijn vanaf de grens tussen Beernem en Knesselare. Daar stonden 7.5 mm kanonnen, die van Andrés eenheid waren 15.5 mm kanonnen.
Het nieuws verzwegen
De dag nadien, op 28 mei, is de oorlog voorbij. Er heerst nog even complete chaos. Nog even?

Gerard tussen zijn broers Gentiel en Willy Verhoestraete. Ook die foto had vader Henri op zak toen hij zijn kelder was uitgevlucht
Eén dag na de dood van vader Henri en moeder Judith Verhoestraete, ook op dinsdag 28 mei dus, wordt de oudste zoon Gerard krijgsgevangen genomen in Beveren bij Roeselare, het dorp waar zijn zuster Gisèle woont. Ook dat was brute pech. Gerard is terug op weg naar huis, nog in soldatenuniform. Hij vraagt een lift, maar de aankomende vrachtwagen blijkt een opgeëiste vrachtwagen te zijn die Belgische krijgsgevangen vervoert, verborgen onder een zeildoek. Gerard moet onder bedreiging van een wapen mee, richting Duitsland! Naar Stettin. Hij ontvangt al vlug brieven van zijn echtgenote Yvonne en na vijf brieven valt het hem op dat zij steeds maar schrijft dat alles goed gaat met tantes, nonkels, geburen, vrienden enz…maar nooit iets laat weten over zijn ouders in Knesselare. Hij schrijft dan terug en ‘eist’ dat in haar volgende brief alleen maar mag geschreven worden over zijn vader en moeder. Het trieste nieuws wordt hem dan ook medegedeeld…..
Op het moment van de Belgische capitulatie, 28 mei, 1940 verblijft Willy in Houthulst. Vermits het Belgisch leger zich overgegeven heeft dienen alle wapens afgegeven te worden. Ook Willy moet mee, tot in Maastricht en uiteindelijk naar het kamp te ‘Lathen’ nabij Osnabrück en het kamp van Altengrabow tot hij in Bremke tewerkgesteld wordt bij landbouwers.
Gentiel was door de Duitsers opgepakt en belandde in barak 49B in Fallingbostel. Tijdens zijn verblijf moet hij barakken helpen bouwen. Hij ontmoet er Victor Rodts (later boswachter geworden in Drongengoed). Het grootste probleem in het kamp is de honger. De tijd wordt verder gedood met schaken en dammen en turnen. Zonder nieuws van thuis. Victor Rodts krijgt er wel een brief waarin wordt gemeld dat de ouders Verhoestraete zijn omgekomen, maar hij heeft de moed niet om het te vertellen aan Gentiel. Op 21 augustus 1940 mag Gentiel naar huis. Hij voelde dat zijn kameraden een geheim voor hem verborgen hielden. Pas de dag voor de terugreis komt hij het dramatische nieuws te weten. De wereld van Gentiel stort in elkaar. Via het spoor bereikt hij Antwerpen (22 augustus 1940) en Aalter (23 augustus). Aan het treinstation staan verschillende Knesselaarse vrienden en geburen hem op te wachten en allen lijken zich geroepen te voelen om hem het nieuws van de dood van zijn ouders steeds maar opnieuw mede te delen.
De jongste zoon André is na veel gesukkel uiteindelijk in Zuid-Frankrijk beland. België had de oorlog gestaakt en de Fransen zijn daar niet blij om. Belgen moeten er vooral ‘travailleurs’ zijn, en met spade en houweel loopgrachten en dergelijke gaan maken. André krijg echter een administratieve taak. Tot ook de Fransen zich overgeven. Begin augustus verblijft André nog altijd in Frankrijk, in Lauraguel. Daar komt op 14 augustus een kleine camionette uit Bellem aan. In de wagen zit Herman Martlé uit Knesselare. Zij hebben de opdracht Knesselaarse en Aalterse jongens in de streek op te halen en die naar Béziers te brengen, waar de grote vrachtwagen van Herman Martlé hen zal oppikken. Onderweg naar huis krijgt men weinig of geen hulp van de Franse burgers, maar éénmaal bezet gebied nabij Bordeaux wordt binnengereden bieden de Duitsers bijna spontaan hulp aan, onder de vorm van voedsel en brandstof. Pas op 24 augustus komt de vrachtwagen aan in Aalter. Daar voelt André aan dat er ‘thuis’ iets is gebeurd. Een bevriende rijkswachter raadt André aan niet mee te doen met de Knesselaarse jongens die in de herbergen op de markt van Aalter hun terugkeer natuurlijk uitbundig vieren. Meer komt André niet te weten, maar nu wordt hij wel echt heel bezorgd. Van Aalter gaat het verder naar Ursel waar ook enkele reisgenoten wonen.Toevallig ontmoet André daar Henri Van Hooreweghe, een oude gebuur en vriend uit Knesselare, die vanuit Zaffelare, waar hij ondertussen woont, per fiets op weg is naar Knesselare. Henri meldt het tragische nieuws van het overlijden van Andrés ouders. Bijna op hetzelfde ogenblik, ter hoogte van Onderdale op de grens tussen Ursel en Knesselare, stopt de vrachtwagen want… Broer Gentiel komt per fiets vanuit de richting Knesselare aangereden. Het terugzien van beide broers verloopt heel emotioneel.
Gentiel neemt vervolgens ook plaats op de vrachtwagen en zo komen ze samen aan te Knesselare. Vanaf het huis Martlé gaan de twee broers te voet naar het dorp, naar het ouderlijk huis. Dat gebeurt tussen een onwaarschijnlijke haag van mensen, die plotseling allemaal uit hun huizen komen en natuurlijk allemaal een deel van de tragiek willen beleven.
En Willy dan? Die komt pas op 6 november 1940 te weten dat zijn vader en moeder dood zijn, via een brief die hij krijgt van zijn Knesselaarse vriend Maurice Lataire, die bij hem verbleef. Zijn broer Gentiel had hem wel brieven geschreven, maar niet gerept over de dood van vader en moeder. Na nog te hebben gewerkt in een aluminiumfabriek krijgt Willy op 1 januari 1941 (nieuwjaar !) het bericht dat hij naar huis zal mogen gaan. Na nog wat oponthoud om medische redenen (bevroren teen, blaasontsteking) komt hij op 14 februari 1941 thuis in Knesselare. Ook Willy heeft dus pech gehad. Had hij niet gekozen voor tewerkstelling bij boeren, dan was hij wellicht véél vroeger terug thuis geweest, zoals Gentiel.
Op 15 februari 1941 komt ten slotte ook Gerard thuis bij zijn echtgenote en kind in Maldegem.
En nog is de oorlogsmiserie niet over. André gaat in september als kleermaker in Brugge werken. In maart 1943 moet André zich in Gent aanmelden en dat is niet voor goed nieuws. Hij wordt verplicht tewerkgesteld in Duitsland.
Een jaar later is er hoop op beterschap. De Amerikanen en Canadezen zijn op komst, na de landing in Normandië. Begin september 1944 wordt het duidelijk dat de Duitsers niet al te lang meer in Knesselare zullen blijven. Gentiel en Paula, met hun dochter Magda die enkele maanden oud is, verlaten hun woonst op het dorp omdat zij schrik hebben van beschietingen door de oprukkende Canadezen. Gentiel wil niet meemaken wat zijn ouders overkwam. Zij verblijven bij een neef, Maurits de Reu, in de wijk Hoekestraat, een kilometer verwijderd van de dorpskern en wachten af…
In de nacht van maandag 11 op dinsdag 12 september verlaten de Duitsers in alle stilte Knesselare. De oorlog is voorbij. Pas na 15 mei 1945 komt André definitief terug van Wilhelmshaven. Een verhaal van bijna vijf jaar oorlog is voorbij. Een gezin bleef door de oorlog getekend.
Tekst: Paul Verhoestraete
In een volgend bericht hebben we het over het militaire verhaal van die meidagen in 1940. Toen hier een een pak soldaten de dood vonden.