De Neve is de naam van een van die diep in Knesselare gewortelde families. Jean De Neve schreef dit jaar een aantal artikelen voor het weekblad van de Algemene Vinkeniersbond. Met wat nostalgie en melancholie terug naar het Knesselare van toen. Moet kunnen.Komen aan bod in zijn artikelenreeks: herinneringen aan het buitenleven, de natuur en het boerenleven. Mijmeringen over ons brood en onze patatten, het slachten, maar ook over de hondenkar, de tram, de school en de meester, over het “kinderspel”… Met plezier maken we hier plaats voor een aantal teksten van Jean, aangevuld met foto’s uit ons archief. En dank aan de mensen die ons dit beeldmateriaal bezorgden.
De graankorrel heeft oogst voortgebracht…”
“De graankorrel heeft oogst voortgebracht. Pikkers en binders deden hun werk meestal in warme en broeierige weersomstandigheden.De geur van de zwoegende lijven was nooit ver weg.
“Lui zweet stinkt” zegt men, maar de zweetgeur van die zwoegende lijven trok me aan, samen met het zwiepende geluid van hun pikken die met een enkele forse, maar soepele armslag, tientallen strostengels deden sneuvelen.
De stengels leken als laatste weerstand een licht krakend geluid te geven. Het pikken verspreidde de geur van de hoogzomer. Het leek alsof ze met hun geklaag de weergoden aanriepen om een onweer te doen losbarsten.
Kikkers sprongen verschrikt weg wanneer de maaiers hun dekking onverwacht wegnamen. Ook de veldmuis rende voor haar leven. Gelukkig prijs ik mij dit allemaal meegemaakt te hebben. Weinig van onze moderne hebbedingen geven mij dat zalig gevoel.”
Het koren wordt geschoren en voorgedroogd. Het kan uiteindelijk opgeladen worden om naar de schelven te worden gebracht.
Zalig was het om bovenop de geladen kar met stro plaats te nemen, hoog en droog. Maar wanneer de kar zich in beweging zette, en de vracht vervaarlijk heen en weer begon te schudden op de zanderige veldweg, gingen we vlug plat op de buik liggen om kort daarop terug rechtstaande fier als een koning te turen over de velden die aan onze voeten lagen te turen terwijl die vervelende veldweg door het voortschrijdend getrek werd achtergelaten.
Bij een volgende ‘schok’ was het terug plat en dekking zoeken in het stro. Het was pas later dat we merkten welke ravage het stro op onze kinderbenen had achtergelaten.
Zon en zand starten het ‘vreten’ in de schrammen op onze benen. Maar de echte ellende en pijn kwamen pas later, toen moeder ons een flinke wasbeurt gaf vooraleer ons in bed te stoppen. Niet zelden vloeiden tranen, maar de pijn woog niet op tegen de lol die we hadden en vlug hervielen we in onze oude gewoonten.
Het stro was in de schelven opgeslagen, wachtend op wat komen zou. De schelven werden zorgvuldig opgebouwd door vakmannen, zodat ze de tijd dat ze er “moesten” blijven staan effectief ook bleven staan. En niet als een kaartenhuisje scheef zakten.
De schelven waren zo opgebouwd dat de diameter van de schelf vergrootte naarmate men hogerop ging, zodat eenmaal de schelf afgewerkt, alle graanhalmen naar binnen en de buitenkant conisch naar boven toe gericht waren, tot aan het dak dat wat verder liep om bij regenval het water van de zijkant van de schelf weg te houden (zie foto).
Op de achtergrond zien we de wieken van de Knesselaarse “witte” molen, die uitnodigend als met open armen op het graan staan te wachten. Wetende dat vroeg of laat dit graan door hun molenstenen zal geplet worden. (wordt vervolgd)
Toemaatje
Hieronder nog enkele woorden en beelden van bij een artikelenreeks over het landbouwleven in het tijdschrift Uilenspiegel (jaren 1980) en uit onze collectie.
Hele groepen pikkers en bindsters bevolkten de velden…Gekromde ruggen en bezwete halsdoeken tussen goudgeel koren zijn nostalgische verfraaiingen van keiharde werkperioden. Lange werkdagen, onderbroken door de middagrust, moesten het jaarinkomen van de boer verzekeren. Ook de pikkers en bindsters die zich verhuurden bij de boeren, konden door hard labeur iets bijverdienen. Veel volk was er alleszins nodig. Alle graangewassen werden immers met de hand afgepikt, in schoven gebonden die dan werden rechtgezet in stuiken om te drogen. Na een paar weken werd de oogst dan ingehaald, en in ‘schelven’, ‘oppers’ of ‘mijten’ gezet om dan ’s winters gedorst te worden. (Uilenspiegel, april 1982).