Heb je ’n minuutje (21)? Stront en beer voor Knesselare

 

De vaart van Gent naar Brugge is altijd een drukke verkeersader geweest. Het zorgde voor vrij makkelijk transport, voor handel en nijverheid. Dat was ook zo in de Hoekestraat. Maar nog meer in Aalter en andere kanaalgemeenten. Iets over marktschepen en strontschepen.Over stront gesproken … Geen onderwerp ontsnapt aan de aandacht van historici. Wie er echt eens zijn neus wil in steken, en wil weten wat over mest al allemaal kan worden onderzocht, kan HIER al eens een kijkje nemen. Wij beperken ons tot een minuutje leesvoer over stront voor Knesselare.

Het kanaal is gegraven in 1613. In de buurt van de bruggen of veren kwamen er vrij snel stapelplaatsen, vanwaar marktschepen vertrokken naar Brugge of Gent. De Provinciale Staten – voorlopers van onze provincies – hadden het kanaal doen graven en wilden hun investering recupereren. De Urselse historicus Daniël Verstraete had het erover in een artikel ‘Marktschepen tussen Gent en Brugge‘ in het tijdschrift Ons Meetjesland (1980, 4). We plukken hieruit de Knesselaarse info.

In 1673 vaardigde de overheid een reglement uit waardoor de gewone marktschepen van Beernem, St.-Joris en Hoekestraat nog alleen naar de marktdagen van Brugge mochten varen en alleen maar volk en koopwaar uit die plaatsen mochten meenemen. De marktschepen van Bellem, Hansbeke en omgeving mochten alleen naar Gent varen.

De gerestaureerde bargieboot

Die schepen moesten altijd voorrang verlenen aan de officiële “bargiën”. De private marktschepen mochten slechts op de marktdagen varen, de bargiën (vele op dit traject waren zo’n 20 meter land en 5 meter breed) mochten elke dag varen. Maar de lokale schippers, handelaars en meer lokale gezagdragers (“Heren”) hielden zich daar niet altijd aan. Daar kwamen processen van en de procesverslagen zijn dan weer een prima bron voor informatie.

Verstraete vertelt over Frans Kerckaert, marktschipper van de Hoekestraat. Hij voer zo maar op een gewone dag met laken, lijnwaad en passagiers naar Brugge, waar de losplaats toen aan het Minnewater was. Hij moest een boete betalen van 1000 gulden.  Frederik Magnus, de Heer van het Land van de Woestijne nam echter zijn verdediging op. Hij deed een verklaring ondertekenen door mensen van Knesselare, Ursel en Aalter, waarop geschreven stond dat er “altijd al” een schip van Hoekestraat op de Zuidleie (zo werd de vaart genoemd) gevaren had en dat dit een verworven recht was.

Als op een gegeven moment het schip van Jacques Kerckaert, marktschipper van Hoekestraat, in beslag wordt genomen omdat hij op Heilig Bloeddag 1662, tweehonderd mensen naar en van Brugge vervoerde, verklaarden getuigen en bewoners “dat het marktschip van Hoekestraat reeds sedert 40 jaar mensen van Knesselare of van Aalter vervoerde met hun graan, lijnwaad, kalveren, schapen of andere zaken die zij op de markt te Brugge wilden verkopen. Die mensen keerden dan terug met goederen die zij te Brugge gekocht hadden. Dat gebeurde zo op de marktdagen maar ook op derde meidag of op Heilig Bloeddag wanneer de reizigers hun devotie gingen doen.  De bewoners wisten ook te zeggen dat dit zo een gebruik was van vóór het graven van de vaart, want dat men toen ook langs een riviertje voer dat daar sinds mensengeheugen lag”. Jacques Kerckaert werd vrijgesproken.

In een andere publicatie had Verstraete al geschreven over hoe ook in 1698, het schip van Lieven Glorieux, eveneens marktschipper van Hoekestraat, te Gent in beslag werd genomen. Waarschijnlijk omdat de schippers van Hoekestrate het recht niet hadden naar Gent te varen. Men wilde ook toen de officiële schepen, de bargiën, bevoordeligen.

Mest

Verstraete vermeldt nog een “mestige” anekdote. Nog in 1827 nam de Engelse dichter Percy Shelly (1792-1822) de bargie als verkeersmiddel en hij heeft zijn tocht van Oostende over Brugge naar Gent zeer schilderachtig beschreven.

Nu en dan moesten de reizigers hun neus dichtknijpen wanneer zij beerschepen voorbij voeren. Het ging om stadsbeer uit Gent of Brugge die werd geleverd aan boeren op het platteland. “De beerschepen werden somwijlen dringend opgewacht, bij voorbeeld te Oostmolen, want de boeren hadden niet veel meststoffen om hun land voedsel te geven”.

Verstraete eindigt met een welriekend verhaal: “Ik heb nog horen vertellen dat de opkopers van de beer dat goedje eerst proefden vooraleer zij de koop afsloten. Zij staken er hun vinger in en likten er eens aan.  Men werd aanstonds gewaar of het categorie één of categorie twee was”.

Mestschip (bron: de Oud-Rotterdammer, 2016)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s