Nu we het toch even over Het Meetjesland hadden … de naam is niet ouder dan 250 à 300 jaar. De regio, waartoe ook Knesselare en Aalter ook worden gerekend, was een armoedige streek van wevers, spinners en keuterboerkes. Vanwaar de naam? En wat betekent hij?
Voor wat meer toelichting over Het Meetjesland konden we terecht bij de Eeklose heemkundige en publicist Paul Van de Woestijne (1). Hij vindt – niet ten onrechte – dat onze regio “een van de mooiste namen van alle regio’s in Vlaanderen” draagt. Te vergelijken met bvb. het Pajottenland, maar pittoresker dan namen als Heuvelland, Hageland of Waasland. Van waar komt de naam (betekenis) en vanaf wanneer werd hij gebruikt?
Eerste naamsvermeldingen
De regio Meetjesland wordt gesitueerd tussen het Gentse, het Waasland, Zeeuws-Vlaanderen en het Brugse. De voorlopig oudste vermelding van de naam Meetjesland werd gevonden in een tekst uit 1749. Daarin klagen twee Harelbeekse imkers over te veel Meetjeslandse bijen die naar de kasselrij Kortrijk komen. Die stortten zich niet alleen op de koolzaadvelden, maar roofden daarna ook de honing uit de korven van de Harelbeekse bijen! De imkers vroegen maatregelen om de vreemde bijhouders van mittiens land te doen vertrekken. Elders in de tekst vernemen we dat die imkers “den honich in groote quantiteyt van hier wech voeren op de grinsen van Hollant“. (Te onthouden: de naam is zeker ouder dan 1749. Als hij wordt gekoppeld aan arme spinsters, moet het in of voor die periode zijn – red.)
In een brief spreekt een Waasmunsterse vlashandelaar in 1767 over “een spinnerye van het soo genaempt Meetjesland houdende van duysende arme hekelarsen“. Armoe troef dus. Ook in die periode.
Op een huldiging van de Eeklose schilder Jozef Geirnaert in Brussel in 1818 gaat het even over l’industrieux pays, connue sous le nom de Méetjens-land
In de Gentse klerikale krant Den Vlaming van 1839 publiceerde de latere kanunnik G. F. Tanghe een artikelenreeks, getiteld “Wintersch tydverdryf in het Metjesland“.
De Gentse patriottische (= katholieke) krant Den Vaderlander schrijft in oktober 1841 dat een Eeklose grijsaard van 98 ging “trouwen met eene malsche en poeselachtige weduwe van 32 jaren en dat het kersverse paar een serenade zal krijgen van de toonkunstmaatschappij van het hoofdsteken van het meetjens-land“.
Pieter Ecrevisse, oprichter van De Eecloonaer, gebruikte de naam ‘Meetjesland’ maar één keer (1849), zijn opvolger August Van Acker maar drie keer (1855, 1856 en 1857), telkens in verband met de lijnwaadweverij.
De auteurs Jan Frans Willems, de vader van de Vlaamse Beweging, die in Eeklo woonde tussen februari 1831 en april 1835 en Karel Lodewijk Ledeganck (1805-1847), hebben de naam niet gebruikt.
In 1863, bij de zeventigste verjaardag van Karel Francies Stroo, oud-burgemeester van Eeklo verscheen het boekje Hulde aen den ridder K.-F. Stroo, waarin de anonieme schrijver het heeft over “het vruchtbare Meetjesland”.
Almanak populairder
Volgens van de Woestijne was het de Almanak van ’t Meetjesland (1859-1885) die de naam Meetjesland populair maakte, zodat hij uiteindelijk bekend geraakte over heel Vlaanderen. Die almanak was een uitgave van meester Lieven, alias Constant Fidelis Duvillers, pastoor van Middelburg.
De naam werd sindsdien steeds meer gebruikt in kringen van journalisten, schrijvers, folkloristen, onderwijzers en studenten, en van daaruit door in verenigingen waar ze deel van uitmaakten. Daarna ging het vrij snel. Eeklo kreeg zijn Duivenbond De Meetjeslanders (1865), het klerikale weekblad Het Meetjesland, het liberaal weekblad De Meetjeslander, De stad Eecloo, weekblad voor ’t Meetjesland, een Meetjeslandsch Idioticon. De naam dook op in verhalen of vertelsels en gedichten, in namen van koren, in liederen, in namen van kredietmaatschappijen (“de Meetjeslandse”), van tijdschriften (Appeltjes van het Meetjesland, Ons Meetjesland, Heemkundige Bijdragen uit het Meetjesland, …)
BETEKENIS van de naam
Betekenis van de naam In de laatste 150 jaar werden er vele gissingen en veronderstellingen gemaakt, die volgens van de Woestijne in grote trekken op drie verklaringen zijn terug te brengen:
- het land van de métiers (ambachten)
- het land van de meetjes, kleine gemeten grond
- het land van de meetjes, oude vrouwtjes.
Het land van de métiers (1)
Eerste verklaring: Het Franse woord métier kan o.m. ‘ambacht‘ betekenen. In het Frans worden de Vier Ambachten (de streek van Assenede, Boekhoute, Axel en Hulst), waarvan een stukje tot het Meetjesland behoort, les quatres métiers genoemd. Volgens deken De Bo in zijn Westvlaamsch Idioticon (1870-1873) was het meteen duidelijk: het Meetjesland behield dat oude naam métiers-land.
Een andere betekenis van métier is ‘weefgetouw’. August Van Acker (1893) ging ervan uit dat Meetjesland het land van de weefgetouwen was. Oude lieden die de geheele streek afliepen alwaar meest lijnwaad geweven werd, noemden die streek Le pays des métiers, het métiers-land – het land der weefgetouwen. Ongeloofwaardig, want in de bronnen is nergens sprake van le pays des métiers en taalkundig is een samenstelling van een Frans met een Nederlands woord hoogst ongebruikelijk.
Het land van kleine gemeten grond (2)
Een tweede verklaring – land van de meetjes of kleine gemeten grond, komt eigenlijk van Gerrit Roos, schoonbroer van de woordenboekschrijver Johan Hendrik Van Dale. Als redacteur van het Sluisch Weekblad schreef Roos in 1866: “Het Meetjesland is de naam der streek tusschen de polders en het kleit, (die) Gemetsland betekenende, en waarvan Eecloo zich de hoofdplaats acht”. In zijn Beknopt geschied- en aardrijkskundig Woordenboek van Zeeuwsch-Vlaanderens westelijk deel (1874) oppert hij dat de naam van meet, maat, gemeten zou kunnen komen.
Ook August Van Acker schrijft dat Meetjesland het land van kleine lapjes grond was en Edmond Tieleman, de eerste voorzitter van het Heemkundig Genootschap van het Meetjesland, gaf die verklaring in 1949 een wetenschappelijke onderbouw. Als gedegen germanist ging hij te rade bij plaatsnaamkundigen die in ‘meetje’ een verkleinwoord van ‘mete’, ‘hooiland’, herkenden. Hijzelf hield er rekening mee dat meetje ook een verkleinwoord van gemet zou kunnen zijn en verbond het woord met ‘meet, mede(ken), meen’ in de betekenis van perceel, strook, reep, string.
In 1987 verklaarden de Gentse historici Bea Augustyn en Erik Thoen de naam Meetjesland als de samenstelling van medekin (het verkleinwoord van meet en maat + land (met de betekenis ‘gebied’, ‘regio’). Het toponiem meet of maat werd gelinkt aan een blokvormig perceelscomplex dat, “op enkele uitzonderingen na, vrijwel zeker werd aangelegd met het oog op de turfwinning”. Met een aantal argumenten toont Van de Woestijne aan dat dit niet klopt. Meet komt hier niet voor in de betekenis van ‘klein lapje grond’ … Geen enkel 19e-eeuws Zuid-Nederlands woordenboek of idioticon vermeldt meet of meetje als landbouwterm… “In ons meetjes ‘lapjes grond’ zien, is taalkundig niet te verdedigen”, aldus van de Woestijne en anderen.
Het land van de meetjes, oude vrouwtjes (3)
Dan rest er alleen nog de verklaring meetje in de betekenis van grootmoeder, oude vrouw. Het woord is vandaag de dag in die betekenis nog springlevend. In de oudste bronnen (18e eeuw) wordt het woord verbonden met oude vrouwen en het spinnen.
In de jaren 1600 en 1700 kende het Meetjeslandse platteland, vooral het zgn. Houtland, een enorme lijnwaad- of linnen productie. En uit Gentse importcijfers blijkt dat zo’n 70 procent van het lijnwaad via de noordwestelijke stadspoorten (richting Meetjesland) de stad werd ingevoerd. Geweven stukken linnen uit onze streek werden meetjeslanders genoemd.
En spinsters en wevers waren er hier wel, zo blijkt uit tellingen. In 1791 waren er in Waarschoot 821 wevers actief, in Lovendegem 800, in Evergem 651 en in Sleidinge 724. Er waren ten minste vier spinsters nodig om één wever aan het werk te houden. Al wat poten aan zijn lijf had, moeders, jonge meisjes en oude vrouwen, moest spinnen, dat was vrouwenwerk. En dat spinnen kon bij mooi weer buiten gebeuren. Meetjes die aan hun deur zitten te spinnen, vallen op.

Het spinnewiel voor de hut van Rosalie (uitgebeeld in een stoet van de eeuwelinge in Knesselare, 1908)
Na een bloeiperiode einde de jaren 1700/begin de jaren 1800 zagen de wevers en vooral de vele spinsters in onze regio zwarte sneeuw. De industrialisatie (vooral ook in Gent) zorgde voor de ondergang van hun nijverheid. De oude spinsters verdwenen uit beeld. Bovenstaande foto is nog een tafereel uit een oude Knesselaarse stoet, georganiseerd voor de in 1908 honderd jaar geworden Rosalie De Neve. Deze wagen verwees naar haar armtierige jeugd (eerste helft jaren 1800) en de huisnijverheid (weven, vooral spinnerij) die toen in een zware crisis kwam.

Keizer Karel V (° Gent, 1500), met veel fantasie door “de meester” gekoppeld aan de naam Meetjesland
Dat moet ook Constant Duvillers (zie hoger) gezien hebben. In de Almanak van 1862 antwoordt Meester Lieven op de vraag van zijn lezers wat Het Meetjesland is. Hij zegt dat is het land van de Meetjes. Om zijn verklaring geloofwaardig te maken dist hij het (overigens verzonnen) verhaal op van Keizer Karel die op jacht is in de omgeving van Zomergen en Waarschoot. De moeders, die de faam van de populaire keizer als rokkenjager kennen, houden veiligheidshalve hun dochters binnen en zodoende ziet Keizer Karel alleen maar meetjes, oude vrouwtjes, aan hun deur zitten spinnen. Hij noemde daarom de streek het Land van de meetjes of het Meetjesland. Het is verhaal is ontsproten uit het fantasierijke brein van Duvillers en is op geen enkele historische bron gesteund, maar het wijst eens te meer op de band tussen de naam Meetjesland en de textielproductie.
(1) P. VAN DE WOESTIJNE, Het Meetjesland, in Heemkundige Bijdragen uit het Meetjesland, X, 1996, p. 13-27.
(2a) ANTOON VEHOEVE en CYRIEL VERBRUGGEN, Het Meetjesland. Bodem en landschap in historisch perspectief in Belgeo, 3, 2006, p. 206-218. Link: HIER
(2b) J. HUGHEBAERT. Hoe kreeg het Meetjesland zijn naam. Hoe kreeg het Meetjesland zijn naam, De Biekorf, 96, 1996. Link: HIER