In deze en volgende bijdrage (over het verenigingsleven) gaan we nog even door op het dagelijks leven tijdens de vier oorlogsjaren 1940-1944. “Het brood was grijs en plakachtig”, maar ook de Knesselarenaars waren vindingrijk in het omzeilen van Duitse voorschriften.
Het openbaar leven wordt in het begin van de oorlog in toom gehouden. De inwoners moeten binnenblijven van 9 uur ’s avonds tot 5 uur ’s morgens en “alle licht moet tijdens den nacht verduisterd worden”. Dansen is verboden, cafés moeten sluiten om 22.30 uur. Toch valt het dagelijks leven vrij snel in zijn normale plooi.
Op de wijkkermissen drinkt men al vlug weer een goeie pot bier en het verenigingsleven komt stilaan weer op gang. De mensen gaan in de patronage naar de Cinéma of naar een concert, kinderen gaan naar school, al worden de lessen van de jongensschool in particuliere woningen gegeven, de meeste mensen vinden wel ergens werk. Daarover hebben we het een volgende keer.
In dit artikel hebben we het even over de schaarse bronnen over de belangrijkste dagelijkse beslommeringen: voeding. In ‘De oorlog 1940-45 te Knesselare’ vertelt Alfons Ryserhove: “Er kwam een tekort aan olie, vet, vlees koffie, broodgraan, zeep, waspoeder, kleerstof, melk, benzine, lederwaren… Maar er werd enorm gesmokkeld en zwarte markt bedreven. Een kilogram boter kostte tot 400 frank, een ei tot 10-12 frank, een kilogram aardappelen 8 frank, een kilogram tarwe 50 frank, een kilogram koffie tot 1.500 frank! Voor de armen was Winterhulp een zwakke steun, al deed men wat men kon. De controle op smokkelaars was streng.”
Reglementen en rantsoenen
Naarmate de oorlogsdagen voorbij schuiven, worden sommige producten schaarser. De aanvankelijke gelatenheid – de Duitsers zijn zo sterk en dwingen hier en daar zelfs bewondering af – maakt toch vrij snel plaats voor sluimerend ongenoegen. In het gemeentearchief vonden we destijds tientallen reglementen die toen werden uitgevaardigd.
Wekelijks wordt vanop het balkon van het gemeentehuis door de veldwachter Richard Van Ryckeghem uitgeroepen wat de bevolking te doen staat. De Duitsers proberen met allerhande besluiten de prijsstijgingen tegen te gaan. Op 2 juni 1940 al komt er een verordening dat de broodprijs moet behouden blijven. “Alle prijsverhogingen van waren zullen streng worden bestraft”.
Maar de schaarse neemt toe. Er worden steeds meer producten worden gerantsoeneerd en sommige waren kunnen alleen nog met zegeltjes worden gekocht. De mensen moeten steekkaarten halen voor graan en aardappelen, bons voor schoenen, dweils, kolen en brood, zeepkaarten en tabbakkaarten, “petroolzegels” enzomeer. Armen krijgen een aanvullend rantsoen, net als de zwangere vrouwen.
“Gezien den dringenden nood en tekort aan broodgranen, moet er ten spoedigste graan geleverd worden (8/1/42).
“Woensdagnamiddag van 5 tot 7 ure bij Maurits De Vreese, Molenstraat, uitdeling van griesmeel voor de kinderen tot 3 jaar en suiker voor de kinderen tot 1 jaar” (16/8/42)…
“Donderdag en vrijdag uitreiking van de gewone zegels, de melkzegels en nieuwe kleerkaarten” (25/1/42)…
“Bijzondere kolenbons aan gezinnen met kinderen beneden de 6 jaar of 6 kinderen van min dan 18 jaar, of ouderlingen van meer dan 75 jaar” (14/2/43).
“Er is versche vis te bekomen aan 12 fr. De kilo, bij Michel Bouché en André Scheyving, Smissestraat en Alfons Verniest, Maldegemseweg. Er wordt besteld aan ½ kilo per hoofd. De roode kaarten moeten voorgelegd worden” (29/2/43)…
“Rantsoeringszegels nr 7 geven recht op aanvullend rantsoen suiker voor confituur te maken” (15/4/44)… “Het rantsoen brood wordt voor landbouwers en producenten op 15 kg per maand en voor werklieden op 7,5 kg per maand gebracht (idem)
Om even te vergelijken: aardappelen kostten voor de oorlog 0,85 frank per kilo. In de zomer 1942 was dat 2,45 frank. De prijs van een liter melk steeg in die periode van 1,8 naar 2,85 frank, die van een ei van 6 naar 1,6 frank. Een katoenen hemd van 35 naar 133 frank, een herenkostuum van 760 naar 1800 frank, een paar schoenen van 150 naar 280 frank, pijptabak van 35 naar 100 frank per kilo, enzomeer…
Dat is peanuts in vergelijking met de prijzen op de zwarte markt in de winter 1941-1942: voor boter (250 frank per kg), aardappelen (20 frank), bloem (75 frank), een ei (8 frank), een kg koffie (1200 frank), een kostuum 4.000 frank, schoenen 1.000 frank, een kg tabak (300 frank)…
Kinderen uit de stad
De Knesselaarse zorgen zijn ook relatief klein ten opzichte van die van de stadsbevolking. De oorlogsburgemeester De Baets probeerde mee te werken aan een soort eerstehulpverlening. ’t Getrouwe Maldeghem schrijft hierover: “Door de ijvervolle werking van Burgemeester De Baets werden voor den duur van drie weken een honderdtal stadskinderen bij onze landbouwers geplaatst. Zaterdagmiddag kwam een eerste groep van Sint-Amandsberg met den tram in het dorp aan. Ze werden in het klooster vergast op een lekkeren maaltijd van soep, brood en kaas. In den namiddag kwamen er nog een tiental kinderen van Knokke… en om 4.30 uur werd een tweede groep van Sint-Amandsberg op het dorp afgehaald, waarna alle kinderen in de feestzaal vergaderden. Ook de pleegouders waren allen op post… Noten rapen …
Meer en meer zijn er ook beperkende richtlijnen. In 1940 al tegen het houden van duiven, tegen het bezit van een jachtgeweer. Er zijn opeisingen van benzine, koper, vlees, brood … Cafés moeten om 22.30 uur dicht. Het autorijden wordt beperkt. En het gaat maar door: “Verplichte vergadering van de winkeliers in de feestzaal” (16/8/42), “verplichte vergadering van alle landbouwers” (13/9/42). “Om te mogen eikels, beukennoten en galnoten rapen, moet men eene vergunning aanvragen” (4/10/42).
Naarmate de oorlog vordert, wordt de situatie pijnlijker. De landbouwers worden berispt: “Her en der worden al eens aanplakbrieven uitgaande van de Hoogere Overheid of Bezettende Overheid afgescheurd, zonder dat de plichtigen worden ontdekt. Indien dit nog gebeurt, zullen inwoners der gemeente als gijzelaars opgeroepen worden”…
Een (geen) arrestatie
In 1942 wordt Alfons Hooft uit Eentveld wegens smokkel aangehouden en naar café Gemeentehuis (de huidige Litanie) gebracht om daar per tram naar Gent gevoerd te worden. Terwijl ze daar wachten, geeft Hooft de Duitser plots een hevige vuistslag in het gezicht en rent naar buiten. De Feldgendarmen stormen hem achterna, maar Hooft ontsnapt langs het kerkhof, richting Eentveld. De Duitsers lossen verscheidene schoten, maar zij treffen hem niet en hij ontsnapt. Hij wordt nooit meer gevat.
Nog in 1942 wordt in Zomergem een man gearresteerd die in Knesselare boter had gekocht aan woekerprijzen. In het huis van herkomst vindt de gendarmerie ook nog een vers geslachte stier in de schuur, 300 kg rundsvlees en twee hespen en twee kg boter. De aangeslagen producten worden toegewezen aan Winterhulp (GM, 22 juni)
Winterhulp
In het begin van de oorlog worden er in Knesselare “120 Arbeidslosen” geteld, die een steun genieten van 6, 4 of 2 frank. Werklozen “moeten tewerkgesteld worden in de landbouw, in werken van openbaar nut. Als ze weigeren, krijgen ze geen steun meer”, zo wil het Brussel (26 juni).
Begin augustus noteert men dat sommige prijzen sinds het begin van de bezetting waren gestegen met 50 tot 80 procent. “Dit moet belet worden”, zo klinkt het. Anderzijds kan men eind september vanuit Knesselare nog doorgeven dat “tot op heden er geene moeilijkheden waren op gebied van de broodvoorziening”.
Voor de armen is Winterhulp een bescheiden steun. Deze organisatie wordt hier geleid door dokter Kluyskens. Ondervoorzitters waren dokter Placide Vanthuyne en Herman Van de Casteele. Voorts werkten ook mee: de plaatselijke onderpastoors Aelterman en Goethals, de Commissie voor Openbare Onderstand, de gemeentesecretaris René Sierens, mevrouw Van Thuyne (schoolhoofd van de gemeenteschool), postmeester Leon Rodts, Hilaire Veevaete, Henri Van Hooreweghe (onderwijzer), Adolf De Baets (rustend schoolhoofd) en Alfons Ryserhove (secretaris).
De allerarmsten krijgen via Winterhulp soep in het klooster, er worden havervlokken bedeeld door Kinderwelzijn en spekken voor de leerlingen van de jongensschool, enz…
Over de eigen tussenkomst van Winterhulp Knesselare verscheen onderstaand stukje in ’t Getrouwe Maldegem over uitgaven en hulp in 1943: VITAMINEN EN LEVERTRAAN…
Als sommigen te veel aan zichzelf dachten, kwam er kritiek van de Duitsers en hun lokaal bestuur. De landbouwers moeten nu begrijpen dat de besturen niet kunnen verantwoorden voor de rust en de orde, indien een deel van de bevolking honger heeft, alsook dat zij gedurende gansch het jaar bevoordeligd zijn” (25/4/44)
Zwarte markt
In die omstandigheden is het vrij evident dat iedereen op zijn manier probeert te ontsnappen aan de miserie. Er wordt op grote schaal gefraudeerd, gesmokkeld, de zwarte markt floreert… In een reeks over de oorlog, destijds gepubliceerd in het blad Uilenspiegel, getuigen enkele inwoners:
Gerard De Baets (Kloosterstraat) vertelde: “Wij hadden thuis vier zwijntjes, en als we die wilden verkopen moest dat aangegeven worden en gebeuren tegen vastgestelde prijzen. Om ons te controleren werden de zwijntjes geringd. Op ne zekere dag hebben wij twee zwijntjes in ’t zwart verkocht, en kochten we bij een andere boer twee jonge viggetjes in de plaats. Ik en mijn broerke Willy klopten met een buisje een holletje in de oren van die viggen en een tijdje later, bij een controle, konden we de controleurs wijsmaken dat twee van onze zwijntjes hun ring verloren waren. Op een andere keer konden we de controleurs, die ’t gewicht van onze koeien kwamen schatten een veel te laag cijfer in ’t oor blazen in ruil voor een stukske vlees. Nog een ander feit was het verplicht leveren van onze melk. Wij goten dat melkske van ’s morgens in emmers, en ’s achternoens konden we zo de room afgieten. De afgeroomde melk, met weinig vetgraden, deden we dan wel naar de mekerij, maar met de room konden we toch nu en dan toch een paar kilootjes boter ‘klutsen’ …”
Maria De Vos (Kerkstraat) herinnerde het zich zo: “Wie zegels overhad (boeren, kleine families) verkocht die op de zwarte markt”. De “officiële voeding” verloor kwaliteit. “Het brood was grijs en plakachtig. ‘k Ware d’er niet van gesteld … Veel mensen waren maar al te blij dat er in den duik ook van alles werd verhandeld”. ’s Nachts slachtte men in kelders en koten, maar ook overdag brandde men hier en daar wel een varkentje. De ene reed met een half zwijntje op de fiets langs de bos- en buitenwegen, de ander vervoerde in de vroege ochtend zijn marchandise met paard en kar. ’t Waren hier harde tijden. Een pintje kostte 1,5 frank, maar aardappelen worden soms 9 frank per kg betaald. Zelfs uit Wallonië komen mensen naar onze streken hun patatten halen. Met hele zakken beladen stapte men hier op Kamielke (de tram naar Gent – red.)
Schade
Bij de lasten van de oorlog moet Knesselare ook doen wat het kan om de schade van de eerste oorlogsdagen te onderzoeken en deels te compenseren. Op 3 december 1940 krijgt de gemeente een brief van het ministerie van Economische zaken met de vraag naar “schade toegebracht aan huizen en gebouwen van alle aard”. Er worden lange lijsten opgesteld van schadeclaims (zie prentenbak hieronder, met dank aan Eric Van Hulle voor een deel van de kopies). Op 21 juni 1941 kreeg de gemeente 60.000 frank van het Commissariaat Generaal voor ’s Lands Wederopbouw. Maar de kosten werden in 1942 op meer meer dan 2,5 miljoen frank geraamd. Veel dossiers slepen aan tot in de jaren 1950, na de oorlog. Dan blijkt dat er dat er “door de strijdende troepen in de door bewoners verlaten woningen werd geplunderd.” Ook op het einde van de oorlog werden nog woningen vernield en vielen er weer doden. Maar dat is dan voor een latere aflevering van deze reeks.