Over weerwolf, hellewagen en andere vertelsels …

 

‘k Heb het gehoord van mijn vadere, en den dienen ging ’t er nie voren liegen’… De Flabbaert, de weerwolf, de hellewagen, etc … In de donkere dagen duiken we nog even in de oudste verhalen die in ons dorp als ‘sage’ werden overgeleverd. En zeg niet dat ’t niet waar is.

Aan de Vlaamse universiteiten werd onderzoek gedaan naar de verhalen van toen. In een snel tempo, want veel ging verloren. Knesselare had het geluk dat begin de jaren 1960 Omer Mattheeuws, die toen in de Kerkstraat woonde, besliste om zijn thesis te maken over dit onderwerp.

“Sagenonderzoek op de grens tussen Oost-West- en Zeeuws-Vlaanderen” werd de titel van de verhandeling die hij aan de universiteit van Leuven voorlegde ‘tot het bekomen van de graad van licentiaat in de letteren en wijsbegeerte’, zoals dat zo stijfjes werd omschreven.

Hoe ging hij te werk? Gewapend met pen en papier en met een bandopnemer trok hij dik vijftig jaar geleden naar enkele tientallen oudere mensen in Knesselare en aanpalende gemeenten. Van sommigen liet hij foto’s maken door de fotografen Edgard Van de Casteele, Leon Van der Vennet en Fons Hooft. Hij luisterde en noteerde de verhaaltjes in de streektaal, in het ‘Knesseloars’.

Omer Mattheeuws

Werden toen geïnterviewd: Henri De Blaere (seizoenarbeider, 87), Amedee Verniest (Karel Priem, werkman, 66), August Scheyvinck (seizoenarbeider-leurder, 69), E.H. Augstijn Goegebeur (pater, directeur van het klooster, 52), Maria Van den Kerckhove (huisvrouw, 63) Henri Taets (mulder, 80), Celine Moret (fabriekswerkster, 74), Maria De Jaegher (fabriekswerkster, 84), Maria Van Vinckt (boerin, 63), Liza Ardeel (fabriekswerkster, 72), Zuster Gregoria (Bertha Seghers, kloosterzuster, 67), Henri Delnat (zager, jachtwachter, 87), Augusta De Smet (dienster, 76), Victorine De Waele (dienster, 83), Maurits Cooreman (zonder beroep, 65), Victor Bouché (schilder, 73), René Claeys (werkman, 63), Marie Quissens (huishoudster, 85), August Hooft (Ouden Kok, werkman, 83), Maria De Vos, Victorine De Waele (dienster, 82), August De Smet, Florent Spanhove (kleermaker, 82), Maria Brandt (huisvrouw, 71), Marie-Louise Claeys (fabriekswerkster, 73), Victor Bouché (Torre D’hoore, 73), August De Jaegher (loodgieter, 81 jaar), Sidonie Neesens (fabriekswerkster, 83). Zij waren de gesprekspartners van de toen nog piepjonge Omer Mattheeuws.

Dat het in die tijd al niet makkelijk was, schreef Mattheeuws in zijn inleiding: ‘Tijdens de verzameling is het ons opgevallen, hoe weinig echte vertellers er nog te vinden zijn. Slechts enkele keren hebben wij in vervoering geluisterd naar het verhaal van een verteller.’ Sommige sagen leven nog voort in anekdotes, in brokken en stukken.

Waar, niet waar

Het is een misvatting te denken dat de oude vertellers vijftig jaar geleden hun verhaal nog als “waar” wilden voorstellen. Onderwijs, media, materiële welstand hadden de lichtgelovigheid al grotendeels weggeveegd. Veertig procent van de vertellers zei ronduit het verhaal niet te geloven. Dertig procent zei niet te geloven in spoken, heksen en tovenaars, maar was er wel heilig van overtuigd dat dat éne verhaal dat zij vertelden, waar was gebeurd. ”k Heb het gehoord van mijn vadere, en dienen ging ’t er nie voren liegen‘…, aldus nog Mattheeuws.

Het boek bevat sagen rond de geestenwereld (watergeesten, aardgeesten, vuurgeesten, lucht- en kwelgeesten, spookdieren en spoken, terugkerende doden, spookplaatsen en voortekens), maar ook verhalen over heksen, tovenaars en toverboeken, duivelssagen, verzonken klokken en gebouwen, schatsagen, historische sagen en nog veel meer.

De senioren onder ons vinden het misschien aardig de oudjes uit hun jeugd nog eens aan het woord te horen, jongeren kunnen zich misschien verbazen over een toch wel bijzonder brokje volksgeloof en plaatselijke cultuur, inwijkelingen in Knesselare wensen we veel succes bij het ontrafelen van het authentieke taaltje van de streek. Vandaag een eerst hap. Morgen voor Nieuwjaar een tweede deel.

Wat is een sage?

Sagen (het woord is verwant met het woord zeggen) zijn volksverhalen waarin vaak een geografische bijzonderheid of een bovennatuurlijk verschijnsel wordt verklaard. Goden spelen er doorgaans niet zo’n belangrijke rol in. Dan zou het namelijk een mythe zijn. Ook is het geen onderdeel van een beschrijving van een heiligenleven, want dan spreken we van een legende. Vaak worden sagen onterecht legenden genoemd. Anders dan het sprookje (…’er was eens….) speelt de sage zich vaak in een welbepaalde tijd en op een welbepaalde plaats. Het merendeel van de sagen verhaalt over vormen van spokerij, toverij, hekserij, waarzeggerij en over bovennatuurlijke wezens als klopgeesten, weerwolven, aardmannetjes (kabouters), meerminnen en boemannen.

Een klavertje van vier

Het sagenonderzoek van pakweg zestig jaar geleden, zoals dat van Omer Mattheeuws, was niet nieuw. Al in de negentiende eeuw trokken historici in zowat heel Vlaanderen rond om er de mensen te ondervragen over de plaatselijke sagen en legenden of ze namen ze over uit nog oudere verzamelingen.

Frans De Potter en Jan Broeckaert schreven in hun Geschiedenis van de gemeenten van Oost-Vlaanderen (1864-1868) in het hoofdstuk Knesselare (blz. 37-38) al over “Flabbaart” en over “De weerwolf”. Eerstgenoemde sage is hier vandaag nog bekend

Flabbaert

Het beeldje van Flabbaert, begin de jaren 1900 te zien in ’t café op De Plaats. Nu bij de familie De Waele.

De sage over de waterduivel Flabbaert is in veel varianten bekend in de grensstreek tussen Oost- en West-Vlaanderen (Osschaert, Klakkaert, Slabbaert, etc…)

Hun verhaal gaat als volgt: ‘Aan de grensscheiding van Knesselare en Oedelem had zekere Flabbaart eene waterbuis, die nog heden zijnen naam draagt. Al wie des avonds voorbij de buis kwam, en roepen dorst: ‘Flabbaart! Hebt gij macht of kracht, Trekt mij mee in uwe gracht’, was zijn man, en moest er door! Op andere tijden vond hij de gewoonte, op den rug der voorbijgangers te springen en zich alzoo, tot zelfs in Brugge, te doen dragen, gelijk onder andere gebeurde met eene Maria Rodts. Bekloeg men zich over de zwaarte van den ongenooden gast, dan ging er een schaterlach op, dat hooren en zien verging. Flabbaart werd verwenscht naar de Roode Zee, doch hij komt alle honderd jaren zijne oude verblijfplaats eenen stap nader’.

Ook Alfons Ryserhove noteerde het Flabbaartverhaal (“Knesselare”, blz. 168). Volgens die bron zou Flabbaart door de bisschop van Doornik, die het vormsel te Knesselare kwam toedienen en ook het slachtoffer van den waterduivel geworden was, verwenst zijn naar de Rode Zee.

De taaiste sage (niet legende) was die over de Flabbaert

Mooi is het in het sappige Knesselaars dat verhaal toegelicht te krijgen. Voor Maria Van Vinckt viel de uitdager van de waterduivel niet in de beek, hij ‘donderdege in de beke’. Het gevolg was volgens Amedee Verniest dat men ‘tsokkenat’ was.

Liza Ardeel verbond er een specifieke familie aan: ‘Al lang geleên was Harie Matthijs mee zijn kleinkind op ’t land erappels (aardappelen) aan ’t rapen. ’t Klein manneken was al spelend toe aan de buize gerocht (geraakt) en riep: “Flabbaart, hejje macht of kracht, Trek mij in de gracht’. Flabbaert vliegt uit de beke en trekt da kindje in ’t watre. Maar hij en kost (kon) het over zijn herte niet krijgen en zei. “Nie ware daje een kind zijt. Maar anders trokkek ui d’er niet meer uit’. En vent, dat kind was niet nat.’

Zuster Gregoria had over Flabbaart nog horen vertellen van moeder zaliger: ‘Flabbaert trokt hij de mensen in de beek en dweilde (sleurde) ze erdoor. Hij en verdronk ze niet maar zettige ze were op de kasseie’. Maria De Jaegher geloofde er rotsvast in:  ‘Flabbaert, jaak daar hek veel over gehoord. Mee een paar jaar komt hij were hé. Hij verkleetige hem in duivel of spook en kroop de rugge van de die, die voorbijkwamen. Ze mosten van Zeldonk naar de kerke nie gaan of hij zat op ildren ruggen. Hij is gepakt van de paters van Steenbrugge’.

Voor Henri De Blaere was Flabbaert ‘ne geest die ’t senachts in de buize zat aan de scheeinge (scheiding) Knesselare-Oelem. Tsenuchtings kost het gebeuren dat den enen of den andren boer een peird vond in zijne stal. En wildige dien boer dat peird overdag gebruiken om zijn land te ploegen tons kost hij dat doen maar ’t sanderendaags lag dat stuk land weer omme. Dat had Flabbaarts werk geweest’…

De Weerwolf

Nog veel meer verspreid dan het verhaal van Flabbaert zijn de sagen rond de Weerwolf. Wat wisten onze Knesselaarse mensen over de weerwolf te vertellen? Een greep uit de teksten van Mattheeuws:

Henri Delnat: ‘D’er was hier ne keer een vrouwmens die spellewerktige (kantwerkster) en ze ging klossen gaan winden naar den boer. En dienen boer ha ne knecht die ’t er alle navonden van onder trokke. Zo den boer peisdige “Potverdomme, wat es dat daje gij azo alle navonden weg moet”. Maar d’er zat een vel van den duvle in een tronke en daarmee trokt hij d’er op uit. Ot da wijf nu op de bane ware naar den boer hoordige ze een geruchte uit de beke. De gedaante kwamt dichter en dichter en da wijf smeet mee heur klossen d’er naartoe. En ’t ’s anderendaags had diene knecht garen tussen zijn tanden. Hij had hij d’er naar gebetene en ’t zat nog tussen zijn tanden. Da was de werewolf’.

Henri Taets

Molenaar Henri Taets: ‘Jaas, de werewolven hen hier gelopen. Da waren gasten die een vel over ilder trokken en on ze iemand zagen sprongen ze d’erop en ze moesten ze dragen hé. D’er was hier ne keer ne slachter en den dienen zou gèren (graag) ne keer de weerwolf op zijne rugge gehad hen en op nen avond kreegt hij hem op zijne rugge en hij trok zijn mes uit zijn kasse en stak ermee. En ’t was nen boerenzeune en hij was dood.’

De Nachtlooper van Westvoorde

Ryserhove vermeldt ook nog de sage “De Nachtlooper van Westvoorde”. Dat gaat als volgt: ‘Eeuwen lang, kon men langs de Urselweg bij nacht en vooral bij stormweer, een grote, magere gestalte ontmoeten. Die gestalte was ‘omkleed met een donkeren, flapperenden mantel’ en zij volgde de voorbijgangers op enkele passen, zonder hen ooit iets te misdoen. Hoe vlugger men ging, hoe vlugger de onbekende volgde. ‘Eindelijk, bij den bosrand, bleef de gestalte staan en begon te zuchten of te kermen, als een mens in nood. Volgens het oude volksbijgeloof, kon een man, die den nachtloper had ontmoet, niet langer dan drie jaar meer leven en diens geklaag bleef hem voortdurend in de oren nazinderen’.

Verdronken klokken in Ursel

Tot slot nog vermelden dat De Potter en Brouckaert (blz. 662) ook een merkwaardig verhaal brengen over Ursel. ‘Tusschen Ursel en Maldegem treft men nog somwijlen grondvesten van oude gebouwen aan. De overlevering wil, dat Ursel in zeer oude tijden eene stad was, met 36.000 zielen. Nog hoort men, bijzonderlijk in den Kerstnacht, de klokken der voormalige hoofdkerk in beweging komen; doch deze zijn verzonken, en geen mensch weet er de plaats van aen te duiden’. Pater Louis Goegebuer situeerde die klokken in het oude klooster van Papinglo (Appeltjes van het Meetjesland, 1986).

Morgen meer verhaaltjes uit andere tijden.