De Pietendriesmolen is precies vijfig jaar lang een “beschermd monument”. “Tot hij omwaait of omvalt”, grappen sommigen. Zorgt Aalter voor een oplossing? De kartellijst koos de plek alvast als startpunt voor een fietstocht op zondag 16 september.
De staakmolen dichtbij de grens met Aalter (al vermeld in de 16de eeuw) kreeg in de loop der eeuwen verschillende namen: Molen ter Piete, of Pietenmolen, Driesmolen, en naar de laatste eigenaar Henri Taets en Petrus ook wel Toatse Meuln. Hij werd “beschermd monument” op 11 september 1968. Precies vijftig jaar geleden dus. Knesselare kocht de molen in 1974, restaureerde die veel jaren later en nieuwe molenaars zetten hem in werking.
Optimistisch
Het laatste krantenbericht over de molen had als titel “Pietendriesmolen kan binnenkort weer tarwe en spelt malen” (Het Nieuwsblad, april 2016). Maar dat was nogal optimistisch.
Het artikel opende met de melding dat de molen “eventjes buiten dienst was door de storm op paasmaandag 2016”. De toenmalige molenaar Maarten Osstyn (nu molenaar in Sluis) gaf toen ook mee dat Laurens Verheughe zijn nieuwe collega werd, maar het duo had er weinig omhanden. De molenbouwer die zou langskomen liet op zich wachten. Malen lukte niet meer, en een bezoek brengen aan de molen werd ook daardoor minder relevant. De vrijwilliger-molenaar, die twee zondagen per maand op de molen aanwezig was, stopte zijn activiteiten in Knesselare.
Het leek er volgens sommigen op dat het “monument” wachtte op een stevige windstoot om compleet uit de Knesselaarse skyline te verdwijnen.
Mike Ekelschot, nu molenaar en eigenaar van de Artermeersmolen in Poeke, was ook een tijd molenaar van de Knesselaarse Toatsmeulen. Volgens hem was de restauratie voor Knesselare de jongste jaren geen prioriteit meer, onder meer door de aankomende fusie. “Een gemeente krijgt de molen die ze verdient”, zegt hij ….
“Uiteindelijk gaat het om een oude molen. De kast van de molen, dat is geen oneindig levende constructie. Maar het wordt almaar moeilijker onderhouden. Als er subsidies mee gemoeid zijn, dan heb je lange bureaucratie, veel paperasserij. Je wordt ook verplicht te werken met de goedkoopste kandidaat voor uitvoering van werken, en dat loopt niet altijd goed af”.
Ekelschot vreest dat het in België/Vlaanderen zal worden zoals in Nederland: de overheid wil op alles besparen en valt terug op de meest essentiële uitgaven. “Het beheer van monumenten krijgt almaar minder prioriteit. Waar het kan wordt openbaar bezit verkocht. Hopelijk zijn de beloften die her en der over monumenten en molens worden gedaan geen achterhoedegevecht voor een stilaan verloren zaak”.
Lastig en klein
De molen van Knesselare is volgens Ekelschot niet leefbaar voor een zelfstandige molenaar. “Het is een lastige molen om mee te werken. De staakmolen is klein en eigenlijk niet veel meer dan een kast op een paal. De staak is bovendien in slechte staat. Alleen voor iemand die dat als bijberoep zou doen, lijkt me dat haalbaar. Mits de overheid dan ook zonder ellendig administratief tijdverlies in een passende en werkbare steun voorziet. “De gemeente die eigenaar is, heeft momenteel geen alternatief, want ze moét nu eenmaal voorzien in onderhoud van beschermde monumenten. Tenzij men de molen laat omverwaaien natuurlijk”…
Ekelschots opvolger Maarten Osstyn zegt minder pessimistisch te zijn. “De molen moet inderdaad hersteld worden, en er is daarvoor een dossier ingediend, waarover einde september wordt vergaderd”. Hij is resoluut: “De administratieve molen draait traag, maar er komt zeker schot in de restauratie. Ook na de fusie zal Aalter ervoor zorgen dat de nodige herstellingen zullen gebeuren”.
“Ik ben geen pessimist, maar een realist of een realistische pessimist”, zegt Ekelschot. “Een pessimist zou géén windmolen kopen! Goede ondernemers leren héél snel hoe de vork in de steel zit en waar knelpunten onoverkomelijk zijn… Als de renovatie een feit is, is er weer een vrijwilliger-molenaar nodig om hiervoor te zorgen. Dát is een voorbeeld van ‘idealisme’. Want, de realiteit is namelijk zo dat er geen énkele wettelijke verplichting is naar de overheid toe om een vrijwillig molenaar toe te wijzen. Er zijn er genoeg in overheidshanden die 365 (of 364 als je Open Monumentendag mee telt) gewoon gesloten zijn en stil staan.”
Te duur?
Is bezit en restauratie van een oude molen voor een gemeente niet te duur?
Ekelschot: “Voor Knesselare blijkbaar wel. Maar wat is duur? Een gemeente krijgt 80 procent subsidies van de Vlaamse Gemeenschap. Soms ook andere subsidies, van provinciale tot Europese. Maar die instellingen werken zo traag dat ik dan maar gekozen heb om zelf een molen te kopen.” Ekelschot bewijst dat je als particuliere molenaar kunt overleven, zolang de concurrentie dan ook weer niet té groot is. Hij levert aan bakkers, restaurants en particulieren. Osstyn wijst erop dat de overheidssubsidies recent werden teruggeschroefd van 80 naar 60 procent. Ook hij weet dat de administratieve poespas bijzonder tijdrovend is.
Toekomst
Als Aalter de Knesselaarse molen een verlengd bestaan geeft, dan is dat een goede zaak. Toch voor mensen die het niet onbelangrijk vinden dat een dorpsgemeenschap best wat mag investeren in behoud van sommige historische monumenten en erfgoed (van materiële resten tot de skyline). Hetzelfde geldt voor de Grote Kapel en omgeving.
Dat Aalter de molen koestert, komt de gemeente niet eens slecht uit. Het is een rustpunt op een plek op een boogscheut van Noord-Aalter, waar de industrie oprukt.
Heeft de Pietendries nog meer te bieden dan het “uitzicht”? Zeker wel als hij weer draait. Osstyn: “Dan is een kleine stop en een bezoek aan de molen voor (fiets)toeristen en scholen weer zinvol. Dan kunnen we weer malen en op kleine schaal wat producten verkopen (bloem, spelt, pannenkoeken…). Als de renovatie een feit is, is er weer een vrijwilliger-molenaar nodig om hiervoor te zorgen. “In Knesselare tweemaal per maand de molen openhouden, lijkt me een zeer haalbare optie”, besluit Osstyn.
Besluit
Laat ons aannemen dat de lokale politici, van welke partij ook, de intentie hebben om een van de weinige gebouwen die tot ons erfgoed behoren te behouden zoals het hoort. Of wordt er dan toch aan gedacht om hem te verkopen aan Brugge, zoals TU en LG beweren? Zeker twee van die ‘Brugse molens’ (?) komen ook van andere gemeenten
Meer info: lees zeer goed gedocumenteerd artikel uit Molenecho’s
Zie PRENTENBAK hieronder, met archieffoto’s (Maurits en Fons Hooft, Edgard Van de Casteele, Jozef Vanthuyne) en een tweede met recentere portretten van Paul Verhoestraete
Hieronder Prentenbak Paul Verhoestraete