Hoe zit dat nu met de ‘bijstand’ in Knesselare (40 jaar OCMW)

Deze week is het precies veertig jaar geleden dat de overheid de bijstand herorganiseerde in Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (de OCMW’s). Wat doen ze daar zo allemaal in het Sociaal Huis? Voor de lezers onder u: een stand van zaken en een beetje historiek over de “bijstand” in onze gemeente.

dsc_97950009Om die doelstellingen in Knesselare te realiseren werkt het Sociaal Huis (OCMW) met een exploitatiebudget van ca. 1,4 miljoen euro, waarvan afgerond 666.000 euro betaald wordt door de gemeente. “Met dit bedrag kunnen we ervoor zorgen dat niemand hier in onze gemeente honger lijdt en dat mensen in nood met basisvoorziening en praktisch, administratief en juridisch worden geholpen”, zegt voorzitter Johan Van den Kerchove. We sluiten dit jaar vermoedelijk af met een batig saldo van een paar honderdduizend euro. Tegen 2023 zijn wellicht al onze leningen afbetaald.

Structurele uitkeringen aan armen zijn vervangen door het ‘leefloon‘. Het Knesselaarse OCMW steunde midden september 2016 maar acht leefloners. Dat cijfers schommelt en in lastiger perioden waren het er wel eens een twintig. Het gaat om een tussenkomst die varieert van beperkte dringende financiële steun (brandstof, maaltijdcheques, nooit geld) tot meer structurele steun op een langere termijn.  “En altijd mikken we via activering op een of andere structurele oplossing via werk”, zegt voorzitter Johan Van de Kerchove.

Een andere tussenkomst is de steun aan een zeventig tot negentig mensen via Budgetbeheer en Schuldbemiddeling. (verwarming, begrafenis, ziekenfonds, farmaceutische kosten, enzomeer…) Hiervoor heeft het OCMW een viertal maatschappelijke assistenten in dienst.

Tussenkomsten – al dan niet aansluitend bij voorgaande – zijn er ook voor kansarmen via het Kinderarmoedefonds. Concreet gaat het om een bijdrage in de kosten voor sport, muziek, dans, etc. Ook vier rusthuisbewoners krijgen steun (toeslag op pensioen)

Andere sociale hulp is er via de Voedselbank vzw De Toevlucht in Aalter, waarlangs zo’n 25 Knesselaarse gezinnen en 55 personen worden geholpen met voedselpakketten en een tussenkomst voor activiteiten (kerstfeestje, etc.).

Het OCMW is ook eigenaar en beheerder van zestien woningen in de Hemelrijk. Voorts worden enkele asielzoekers geholpen in een woning in de Knokseweg (eigendom) en in de Maldegemseweg (huurwoning).

Andere taken zijn de campagnes rond gezondheid (van de proefkoffer in de kleuterklas tot beweging, van fit in je hoofd tot preventie darmkanker…). Naast de primaire doelstelling van verdere uitbouw van het Sociaal Huis worden die campagnes en acties in het kader van gezondheidspreventie, georganiseerd in samenwerking met Logo Gezond Plus. Hiermee wordt de actieradius verruimd tot buiten de kring van kansarmen. Op de meeste info-avonden zijn er toch zo’n vijftig belangstellenden, verduidelijkt Van den Kerchove.

In het Sociaal Huis werken een negental mensen (secretaris, sociale dienst, financiële dienst, de gewestelijke ontvanger, personeelszaken, administratie). In de poets- en karweidienst (buitendienst) nog eens negen personen, de meesten deeltijds.

Afschaffen

De Vlaamse regering wil in princiep de OCMW’s vanaf 2018 en met ingang van 1 januari 2019 afschaffen en inkantelen in de gemeenten (conceptnota Decreet Lokaal Bestuur). Concreet zou er dus één bestuur komen voor gemeente én OCMW en zouden gemeenteraadsleden dan ook de functie van OCMW-raadsleden hebben. Dat is toch de bedoeling van Vlaanderen. Het valt nog af te wachten of de andere Gemeenschappen (Franstalige en Duitse) in dat verhaal zullen meestappen. Dat betekent evenwel dat ook de andere gewesten mee beslissen over de verdere wettelijke uitwerking van dit beleid.

Hoe zat dat hier vroeger met de bijstand aan de behoeftigen, lees hieronder verder:

Sargies of grove patattenzakken, kloefen en kousjes en “brood aan den arme”

Hoe zat dat hier vroeger met de bijstand? Pas in 1925 gaat de overheid zich, via de oprichting van de Commissies voor Openbare Onderstand (C.O.O.) echt bezighouden met sociale politiek. Voordien was er enkel de liefdadigheid, vooral door de Kerk georganiseerd.

Het lijkt veraf, maar drie, vier generaties geleden was Knesselare nog een straatarm dorp. Tijdens de laatste echte hongersnood (jaren 1840) verdubbelde het aantal jaarlijkse overlijdens. Tot een eind in de 20ste eeuw was sociale hulp vooral het werk van kerkelijke organisaties.

bedelares-cDe krantenarchieven zijn een goede bron van informatie over die tijd. Door Vlaanderen zwierven tot omstreeks 1900 nog benden bedelaars: ‘Onder al de gemeenten wellicht geene die tot hiertoe en niet het minst den voorleden winter, door vreemde schooiers en landlopers werden bezocht en geplaagd dan de gemeente Knesselare. Des avonds vergaderde men in eene herberg op Zeldonck, tusschen Knesselare en Oedelem. Daar werd de avond in drinken, rooken en zingen zeer lustig en vroolijk overgebracht. Men sliep hier of daar in eene schuur en ’s anderdaags ging men naar eene andere gemeente op bezoek’. (Gazette van Eecloo, GVE, 3 april 1888)

Het was ook de tijd van de grote Vlaamse emigratie: ‘Zondag laatst zijn rond de zeventig inwoners onzer gemeente, waaronder vele kinderen, vertrokken om naar Argentina een beter bestaan te gaan zoeken… In de statie van Aalter konden de landverhuizers hunnen ontroering niet meer bedwingen: mannen, vrouwen en kinderen weenden dat het drukkelijk was om zien.’ (Fondsenblad, FBl, 14 januari 1889)

Voedseldiefstallen waren in de gemeente geen zeldzaamheid:  ‘Zeven schoone konijnen en groensels gestolen uit de lochtingen van P. Van Severen, D. Van de Velde en de kinderen Van de Kerckhove’ (FBl, 1888). ‘Een jonge landbouwer, Alfons De Vos, betrapte op zijn hof eenen jongen dief, volop bezig met eieren te stelen. De Vos hield den guit aan en sloot hem tot ’t morgens in zijnen aardappelkelder. Van daar werd hij vrijdag door den veldwachter naar het gemeentehuis gebracht. (FBl, 1891). ‘Dieven hebben een bezoek gebracht aen den kelder van den landbouwer Temmerman. Deze is er van af geweest met een dozijn kilos boter en smout. De policie is op zoek naar de daders’ (GvE, 1896).

Confrerie

Er zijn in de gemeente zooveel strooperijen gepleegd dat men zou denken dat er een bende van Baekelandt of Jan de Lichte nestelt. Onlangs werd op den Dries een geslacht varken uit de kuip gestolen; bij eenen landbouwer werd gedorschen haver ontvreemd; overtijd ontdekte men gestolen hennen in Eentveld. Verleden week poogde men in te breken bij eenen landbouwer aan de Kapelle; over eenige dagen werd een varken uit zijn hok gehaald bij De Bruyne’. (GvE, 1896)

Armenzorg was in die tijd vooral een kerkelijke activiteit. In de wintermaanden werden tientallen jaren lang ‘sargies, kolen, brood, roggemeel, kloefen en kousjes’ uitgedeeld. Niet zelden gebeurde dat door het merkwaardige genootschap “Confrerie Vincentius-a-Paulo”, dat ook in de kerk ‘brood aan den armen’ bedeelde. De Knesselaarse Confrerie, het ‘vrijwilligersleger der christelijke liefdadigheid’, werd gesticht in 1876, telde een twintig werkende leden, vijftig tot honderd ereleden en 25 tot 35 vrouwelijke inschrijfsters. De eerste voorzitter wordt een zekere Brouwer, die later wordt opgevolgd door Alfons De Jaegher.

Elke zondag bespreken de Vincentianen na de vroegmis in het klooster wie welke hulp kan krijgen. Men helpt vaak dertig, soms vijftig gezinnen.

In 1899 schrijf verslaggever Alfons Arnaut: ‘Onze voornaamste giften blijven steeds kleederen, slaping, plantaardappelen, een weinig hulpgeld tot het aankopen van zwijntjes’. Een greep uit een van die zondagverslagen: August S. krijgt een hemd, August V een kleedje, Fred M. 25 kilo roggemeel, Henri D.S. een kwart zak aardappelen, Petrus V vier paar kloefjes en kousjes, Ambroos V. zes ellen katoen, één onderbroek en één sargie. Henri P. een halve kilogram smout…

Aan 49 arme gezinnen werd het volgende bezorgd: 129 ellen katoen, 25 broeken, 14 bovenvesten, 37 kleden, 26 hemdrokken, 17 hemden,  18 voorschoten, 46 paar kousen, 61 sargies, 9 slaaplakens, 12 beddenzakken, 2 bedstoelen, 11 zakken aardappelen, 11 broodkaartjes, 7 hectoliter kolen, 75 kilo roggemeel, voor een bedrag van 1185 frank.

De armenbank, rechts in de kerk. Een souvenir over vervlogen tijden

Vaak wordt ook na de zondagsmis ‘brood aan den armen‘ uitgedeeld. Hiervoor was de omhaling met de tweede schaal uit de kerk bestemd. Dit gebruik bleef in voege tot kort voor de Tweede Wereldoorlog. De armenbank uiterst rechts in de kerk is trouwens nog een stille getuige uit die tijd.

‘In den winter wordt regelmatig met twee, drie of vier samen met den lanteern naar afgelegen wijken gegaan waar arme huishoudens ondersteund werden’ (archief Vincentianen).

Gescheiden slaping der geslachten…

Bij de 75ste verjaardag van België is er een groot feest.  ‘Aan al de behoeftigen, ondersteund door Armbestuur of de sociëteit van Vincentius, werden korentenbrooden uitgedeeld, alsook koeken aan de kinderen.’ (FBl, 1905)

Armenzorg ging samen met een zekere vorm van religieuze dwang. ‘Het wekelijksche lezen van de Rozenkrans hebben wij trachten te verspreiden, paternosters zijn er veel uitgedeeld’. (1877). Kinderen en ouders werden aangewakkerd om te leren bidden’ (1899). In een tijd dat er in veel armoedige huisjes vaak te weinig bedden zijn,  is men ook duidelijk bezorgd ‘omwille van de gescheiden slaping der geslachten’. Bedstoelen en bedding worden aangekocht, waardoor men ‘voorkomen heeft dat broeders en zusters moesten samen slapen’ (1899 e.a.). Men vraagt aan wie steun krijgt om de kinderen ‘naar dag- en zondagschool, naar teeken- en landbouwschool’ te sturen (er was nog geen leerplicht) en waar men kan probeert men ook het alcoholisme tegen te gaan (1909)

De Vincentianen stappen mee met de “lotelingen” (bij loting opgeroepen om soldaat te worden) die naar de ‘milicieraad’ moeten. De jongens krijgen ‘een noenmaal en een grote pint’ (1866), ‘cigaar en pint’ (1888). Kwestie van ook die gasten op het goede pad te houden.

De Vincentianen halen hun geld bijeen via ‘omhalingen’ tijdens hun vergaderingen of bij ereleden, maar ook tijdens de missen. De muziekvereniging Willen is Kunnen en de Strijdbroeders geven vaak concerten ‘ten voordele van den armen’. (GvE, 1891), na een muziekconcert in de kantwerkschool (klooster).

Het archief van de Vincentianen loopt tot 1909. Het genootschap kan best nog wat langer hebben bestaan, maar vanaf het begin van de vorige eeuw en zeker na de Eerste Wereldoorlog is het aantal behoeftigen sterk gedaald. De meeste mensen hadden een minimum aan kleding en voeding.

C.O.O.

Pas in 1925 gaat de overheid zich, via de oprichting van de Commissies voor Openbare Onderstand (C.O.O.) echt bezighouden met sociale politiek. Ook de brooddelingen na de zondagsmis verdwijnen uit het dorpsbeeld. Theophiel De Vos is gedurende dertig jaar voorzitter van het Bureel van Weldadigheid (1895-1925) en nadien van de C.O.O. (1925-1943).

Over de miserie in de jaren 1920 vertelde Maria Strobbe (°1900), eerste vrouwelijke vakbondsactiviste (sigarenfabriek) en eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in Knesselare vertelde ons hierover: “Zwarte ellende, dat is niet overdraven. Vooral op de buitenwijken. het mannenvolk, dat waren d’heeren. De vrouwen hadden niets te bassen. We gingen toen bij veel mensen op bezoek. Ik zie het nog goed voor mij, hoe veel kinderen daar in de winter gedekt lagen met grove patattenzakken, ze hadden heel weinig te eten”. We vroegen aan de meer welgestelden in ’t dorp oude lakens en kleren om ze toch wat te geven. Op een dag kregen we Victor Maeyens, een begoed man eens mee om naar de ellende te gaan kijken. Een beetje later mochten we met twee van onze mannen bij hem een hele dikke rol witte flanel gaan ophalen We maakten er hemdekens en lakens van… Wie geen werk had, was een echte duts. Maar sommigen die geld verdienden, v’erdronken het”. (Het Nieuwsblad, 28 nov. 1992)

 

Zijn opvolger is August Standaert 1943-1959), en na hem kwam nog Maurits Verheye (1959-1977).

 

 

 

 

 

 

De Commissies van Openbare Onderstand (COO’s) werden in 1977 vervangen door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Die reorganisatie situeert zich in een tijd dat de hulpverlening veel ruimer werd georganiseerd. Dat blijkt uit de explosieve groei van het personeelsbestand. Waar Raymond Standaert (secretaris) en Lieve Bockaert (maatschappelijk assistente) nog de prehistorie van de COO hadden beleefd, en eerstgenoemde werkte in een tijd dat de gemeente in het oude gemeentehuis ‘draaide’ op een handvol mensen, kwam de hele dienstverlening nu in een stroomversnelling.

dsc_97900004d

 

 

 

 

 

 

 

Na de bouw van een nieuw gemeentehuis zat het OCMW, toen onder de leiding van mevrouw Vanthuyne (voorzitter van 1977 tot 1983), in een deel van de feestzaal. Dat was niet meteen een comfortabele situatie en in maart 1980 verhuisde men naar een huurhuis vooraan in de Kloosterstraat. Vijf jaar later naar het schoolhuis in de Veldstraat.

Eerste steenlegging van het Hemelrijkproject (bejaardenwoningen), met voorzitter mevrouw Vanthuyne – De Baets en toenmalig burgemeester Omer Devreese

In 1978 kocht het OCMW van de Meetjeslandse Bouwmaatschappij 5.326 m2 bouwgrond (toen voor 1.060.000 fr.). De eerste steenlegging van de bejaardenwoningen gebeurde in 1981. Het OCMW moest 40% financieren via een lening op 20 jaar. Een woning werd verhuurd aan 3200 frank per maand.

Toilet en kolen

In 1979 hield het OCMW een grootschalige enquête bij de 1270 zestigplussers van de gemeente. 92% was bereid deel te nemen aan de studie die werd uitgevoerd door vijf BTK-tewerkgestelden, onder de leiding van een maatschappelijk werkster en een socioloog. In Sociaal onderzoek bij de bejaarden van Knesselare  lezen we dat de levensverwachting voor de man toen 68 jaar was en voor de vrouw 74. In het begin van de eeuw was dat nog 44 en 47 jaar, en in de periode 1930 was dat 56 en 60 jaar… Vandaag mogen de kinderen die geboren worden hopen op ca 78 (man) tot 83 jaar (vrouw). De vergrijzing is dus geen actueel gegeven, maar een constante. De verbreding van de welvaar ook. Twee op drie 60-plussers (65,2%) moesten in 1979 nog buiten naar het toilet, 50% verwarmde het huis nog met een kolenkachel als hoofdverwarming…

In 1979 werd de poets- en karweidienst opgestart, ook al via een BTK-project. Een jaar later startte de dienst warme maaltijden.

De OCMW-raad onder voorzitterschap van Frans Vanden Brande (jaren 1980). Op de foto nog vier latere voorzitters

Frans Vanden Brande volgde mevrouw Vanthuyne in 1983 op als voorzitter. Na zijn vroegtijdig overlijden werd hij opgevolgd door zijn vrouw Claire Van der Linden. Daarna volgden Antoine Verheye, Gilbert Van Heyste, Romain Plasschaert, Antoine De Pau en de huidige voorzitter Johan Van den Kerchove.

Het budget van het OCMW ging omwille van uitgebreider takenpakket en personeelsbestand in de laatste decennia van de 20ste eeuw heel snel de hoogte in. Er ging meer geld naar bestaansminima, naar materiële dienstverlening, tussenkomst in verblijfskosten in bejaardentehuizen en in de prestaties van OCMW-tewerkgestelde werklozen in de gezins- en bejaardenhulp.

De hulpverlening bestond toen al vooral uit financiële hulp (bestaansminimum). Een kwarteeuw geleden waren er jaarlijks zo’n 15 tot 20 aanvragen voor een bestaansminimum, ca 35 aanvragen voor tijdelijke individuele steun (hospitalisatie, huur, echtscheidingen, problemen met leningen, werkloosheid). Het OCMW zorgde ook toen al voor budgetbegeleiding, voor een poets- en karweidienst (1984: 50 gezinnen), een warme maaltijdendienst (15 gezinnen), soms ook materiële hulp (huisraad, kledij…), administratieve hulp (formulieren invullen), hulp bij psycho-sociale problemen. En tot slot werd het OCMW ook een toegangspoort waarlangs men een beroep kan doen op gespecialiseerde diensten (centra geesteshygiëne, sociale diensten ziekenhuizen, etc…)