Een journaliste van De Standaard had het onlangs over Knesselarenaren die “afstammen van messenvechters en stropers”… Of het hier erger was dan in andere gemeenten moet nog worden bewezen. Maar een deel van de mensen leefde hier van “bosschending, pensjacht en veldroof…”. Dat blijkt uit een artikel over de sigarenfabriek uit 1883 dat we onlangs vonden. Goed voor Gazettenpraat. Voorts aandacht voor de veel te kleine kerk, een geval van oplichting, paardenkoers in de Hellestraat, een zotte os, een afgeschoten duim, en tweemaal zeven zonen.In een vorige aflevering van Gazettenpraat hadden we het vooral over de eerste, schaarse krantenartikels uit de late jaren 1860 en de jaren 1870. Die zijn te vinden in het dagblad Het Fondsenblad, waarvan onze dorpsgenoot August-Victor Bultynck tientallen jaren hoofdopsteller was en het Eeklose weekblad De Gazette van Eecloo, dat hij ook van informatie over Knesselare voorzag.
In deze aflevering geven we enkele merkwaardige berichten uit de jaren 1880-1885. We beginnen met een recent teruggevonden krantenberichtje, het oudste ons bekend, over de sigarenfabriek.
Nieuwe sigarenfabriek
“Knesselare, 14 januari 1883… Dezer dagen is hier een nieuw nijverheidsgesticht geopend dat, zoo zedelijk als stoffelijk, als eene weldaad voor onze werkende klas mag worden aanzien. Het is namelijk de cigarenfabriek alhier opgericht door de heeren gebroeders Van de Walle, de welgekende tabaksfabrikanten van Gent. Op eenen grooten voet aangelegd, is de fabriek bestemd om werk te verschaffen aan 150 menschen; voorlopig geopend zijn er tegenwoordig veertig jongens en meisjes werkzaam, een getal dat gestadig aangroeit naar de maat het ambacht aangeleerd is.
Zonder nijverheid in deze gemeente was onze behoeftige klas tot hiertoe zooveel als gedwongen te leven van bosschenderij, pensjacht en veldroof. Thans zal zij onder het groote leger van de nijverheid worden ingelijfd en daarna een eerlijk bestaan en een betere toekomst vinden. Onze beste wenschen voor de onderneming van de heeren Van de Walle!”
Getekend V.
We gaan ervan uit – onder voorbehoud – dat die meneer V. de Knesselaarse journalist en schrijver August-Victor Bultynck is, die op dat moment al hoofdopsteller was van de Gentse krant Het Fondsenblad. Dat dagblad publiceerde regelmatig gedichten maar nu en dan ook ‘Knesselaars’ nieuws van Bultynck. Sommige stukken werden met bronvermelding overgenomen in de Gazette van Eecloo, andere wellicht ook zonder.
Geen plaats meer in de kerk…
De jaren 1880 waren belangrijk voor de gelovigen van Knesselare. Ze waren met veel. Te veel. Het knipsel hieronder signaleert dat “de helft der geloovigen” begin de jaren 1880 niet meer in de toenmalige kerk (zie tekening) binnen konden. De voorbereiding van de bouw van een nieuwe kerk werd een lijdensweg. Op 8 februari 1883 schrijft de Gazette van Eecloo:
Een aanbesteding is nog geen bouw. Meer dan twee jaar later (14 juni 1885) zijn ze daaraan bezig, maar het loopt fout. Er is gebrek aan… water. En het werkvolk stond op het punt naar “den oogst” te vertrekken…
Een paar weken later klaagt men op 23 juni “na financieele en bestuurlijke zwarigheden” over “gebrek aan water, behoefte aan steen en gebrek aan werkvolk.
In augustus 1885 is er een beetje hoop. Men hoopt dat de werken zullen klaar zijn op 1 oktober 1886. “De voorgevel rijst reeds eenige meters boven den grond en toont de hoofdlijnen van het gebouw aan”… Maar helaas, er gebeuren toeren… Welke, dat leest u in een volgende editie van KnesselaarsNieuws.
Een staaltje van oplichting
Op 7 december verscheen in de Gazette van Eecloo (6 en 12 december 1883) een merkwaardig verhaal over Pulcherie Martens. Zij was de dochter van een Knesselaarse molenaar uit de Kloosterstraat (de molen stond net voor het klooster, maar werd in 1909 na stormschade afgebroken). Pulcherie beleeft een vreemd avontuurtje (zie kopie). Het artikel leert ons dat bij de doortocht van een lijk door de gemeente toen nog de doodsklokken werden geluid. Er waren ook in de gemeente van toen wel enkele herbergen waar men kon overnachten… Maar vooral gaat het stuk hieronder over een wel zonderlinge vorm van oplichting in die tijd… Onderstaand knipsel toont aan dat kranten toen wel vaker hele artikelen van mekaar overnamen.
Een week later schrijft de Gazette dat de oplichtster is opgespoord. Deze zogenaamde juffer Van der Reeth was met Pulcherie naar Leuven getrokken en had er in verscheidene kloosters “herbergzaamheid” gevraagd. Het duo werd overal afgewezen omdat ze geen papieren konden tonen. Ze werden ontdekt in Mechelen. De oplichtster werd aangehouden en vastgezet. De familie Martens werd ‘per dépeche onderricht’. Victor Martens ging zijn zus ophalen. De oplichtster was niet aan haar proefstuk toe “want had al meer andere families gefopt”. In Gent en Brugge “moet zij zich hebben voorgedaan voor eene engelsche kloosternon om bij de geestelijken te worden binnengelaten”…
Knesselare, waar de paarden goed waren
We vonden meerdere krantenknipsels die aantonen dat in Knesselare de paardensport populair was. Op 3 juli 1884 schreef de Gazette van Eecloo over de “jaarlijkse paardenloopen”. Die zorgden voor “een ongeziene toeloop van volk”. Interessant om zien waar: op de baan naar Sint-Joris. Er was zelfs een wedstrijd exclusief voor parochianen… We zien het vandaag niet meer gebeuren. Beste ruiter was toen “brouwer Maenhout”… De grote bezieler was blijkbaar ene Karel Martens…Eindigen doen we met drie korte nieuwsjes
Voorop “een zotten os”… (GVE, 5 juli 1885). Of zoiets. Drie ossen die lustig, maar onrustig over het dorpsplein marcheren, ook dat is niet meer van deze tijd. De kordaatheid waarmee men zo’n beest aanpakte als het gek deed, is even merkwaardig…
Op 22 november van datzelfde jaar heeft men het over een ongeluk met een vuurwapen. Duim kwijt. Al goed dat de oud-burgemeestger August Wille snel ter plaatse kwam…
Zeven op een rij
Een laatste berichtje (13 december 1885) betreft een zeldzaamheid. Zeven zonen op rij, het overkwam de familie Hippoliet Buyse en Ursula Vermeire zelfs tweemaal. Ook al was het gebruikelijk dat wel te doen, onze dierbare koning Leopold II liet zich niet zien, en stuurde zijn kat. In dat geval de pastoor… Maar de kleine werd wel Leopold genoemd.
Na het overlijden van een van de zeven zonen, werd een andere de zevende: Emiel of Mielke Buyse, de schoonvader van de Knesselaarse ereburger Walter Van Ryckeghem. Dus nu even goed volgen: Emiel Alidor Buyse was de achtste, maar werd de zevende nadat Alfons, de zesde zoon, als kind was overleden. Miel(ke) was klein van gestalte, maar altijd wel ‘ne kluitspeeldere’, ‘nen toartekloai’…