Dichter-journalist Bultynck: boeiende bron

Maar weinig bronnen informeren ons over het Knesselare van toen. Pas sinds halfweg de jaren 1800 verschijnen de eerste artikels in de eerste weekbladen en dagbladen. Dat een Knesselarenaar (August-Victor Bultynck, 1844-1917) medewerker was van De Gazette van Eecloo, en later hoofdopsteller werd van Het Fondsenblad, is een meevaller. Met Bultynck terug in de tijd, richting 1870.Sociaal

Wie vandaag permanent focust op de “almaar toenemende armoede” in onze contreien moet dringend eens wat historische bronnen raadplegen. Het verdwijnen van de grote armoede tegenover zo’n 100 tot 150 jaar geleden, en alles wat nog langer geleden is, is een van de opvallendste trends, zo blijkt uit alle statistieken, maar ook uit de literatuur en de journalistiek. Vandaag wordt er hier bij ons veel over gepraat, toen werd ze hier vooral door velen beleefd.

De jonge Knesselarenaar August-Victor Bultynck was niet arm. Zijn vader was bakker en schepen, hij zelf kon studeren, werkte enige tijd bij een notaris en op de gemeente als hulpsecretaris, om vervolgens beroepsjournalist te worden. Rijk was hij ook niet. Dat waren in Knesselare hooguit enkele grote boeren, wat middenstanders en de weinigen die behoorden tot de groep van de vrije beroepen (notaris, dokters, onderwijzers…).

Bij gebrek aan sociale zekerheid, die maar dateert van na de Tweede Wereldoorlog, moesten de armen hopen op een beetje “steun”, van de Kerk, van de gemeente, van de “rijken”… Bultynck schreef hierover volgend gedicht (ook in een later gedicht  ‘Het werkmanskind’ toont hij zijn sociale bezorgdheid)

 

De pacifist

In diezelfde periode (vroege jaren 1870) was een andere zorg van de mensen de dreigende oorlog. Die kwam er toen Napoleon III aan het één en sterker wordende Duitsland de oorlog verklaarde (19 juli 1870). Het Franse leger werd afgetroefd, en Parijs capituleerde eind januari 1871. In februari werd in Versailles een eerste verdrag getekend, waarbij Frankrijk Elzas-Lotharingen verloor en fikse schadevergoeding moest betalen. De kiem van de Eerste Wereldoorlog.

Bultynck schreef een aantal vrij pacifistische gedichten over “het militarismus”. Hieronder uit Gazette van Eecloo het volgende over de mogelijkheid dat ook dit land in de oorlog zou betrokken worden:  “Het betaamt ons, onzijdige Belgen, niet thans te onderzoeken op wien de verantwoordelijkheid valt van al het onschuldig bloed dat gaat vergoten worden… Moge Nederlands grondgebied ongeschonden blijven…Mochten Noord- en Zuid-Nederlanders de handen in elkander slaan… Hollanders en Belgen zijn broeders!”

“Het woord ‘oorlog’ hangt als eene bloedige bedreiging boven onze hoofden”. Miljoenen moeders hebben reeds eene ijskoude rilling door hun hart voelen gaan… en voelen zich het oog vol tranen schieten bij het aanschouwen hunner kinders…” Uiteindelijk bleven Nederland en België buiten de oorlog.

Eens het internationaal klimaat wat rustiger, kon Bultyck zich weer bezighouden met wat hij duidelijk graag deed:  schrijven van recensies over optredens, schrijven van liederen en gedichten, schrijven over wat lokale zaken en verdere studeren, onder meer in Antwerpen.

De Vlaamsgezinde recensent

Hij trok voor de Gazette van Eeckloo onder meer naar de concerten die toen meer en meer ook in landelijke gemeenten werden georganiseerd. Dat thema  komt uitvoeriger aan bod in een artikel van historicus en heemkundige Filip Bastiaen in het heemkundig tijdschrift Land van de Woestijne. Later meer hierover.

We beperken ons hier tot de altijd weerkerende vraag van Bultynck om het Franstalige repertorium te vervangen door Vlaamse muziek. In zijn recensies lezen we hoe hij een uitgesproken Vlaamsgezinde reflex had. “Waarom in het Vlaamsche Meetjesland geen Vlaamsch gezongen”, noteert hij na een concert in Zomergem (1869). “Moedige jongelingen, ja, wilt gij vooruitgang doen, zingt Vlaamsch”, is zijn commentaar op een concert in Bellem. En hiernaast een fragment uit zijn recensie over een optreden in Eeklo in 1871.

 

 

 

 

 

 

 

 

Gedichten en liederen

Bultynck was in zijn jonge jaren in de eerste plaats een dichter, liedejesschrijver. Een eerste gedicht in de Gazette van Eecloo vinden we terug in januari 1868. De komende jaren zal het weekblad er tientallen publiceren en ruim aandacht besteden aan de publicaties van zijn dichtbundels (Liederen en andere gedichten in 1869, Stemmen des Gevoels in 1877, Vlaamsche Beelden, Verhalen en Schetsen in 1889,…) en aan de prijzen die Bultynck krijgt voor zijn dichtwerk (Willemsfonds Gent, Heule, 1870, Eeklo 1871).

Eén voorbeeldje maar, over ‘De Mode’.  Oud, en toch actueel? De redactie van De Gazette van Eecloo leidde hem als volgt in: “In New York wekt het nieuwste dames-toilet algemeen opzien. Het bestaat uit blauw kleed, blauwen paletot, blauwen kanten kraag, blauwen hoed met blauwe veder, blauwen parasol, blauwe handschoenen in een woord alles tot kousen, schoenen, armband, collier en oorbellen, alles is blauw. ’t Ontbreekt er slechts aan dat met het hoofdhaar blauw verft. Maar… in deze tijd mag men aan niets wanhopen… de dwaasheid zal nog wel haar toppunt niet hebben bereikt.

Knesselare

Ten slotte ook nog een voorbeeld van het soms kleurrijke lokale nieuws, met name de ‘faits divers’. We vermelden zijn herhaalde vragen naar de bouw van een brug over de vaart in Hoekesteraat (1870). Ook Hansbeke en Vinderhoute-Bierstal hadden een brug gekregen… Voor Knesselare was die van groot belang voor een betere handelsverbinding naar Wingene, Tielt en omliggende gemeente. Pas einde de jaren 1890 werd die Hoekestraatbrug gebouwd.

Ook uit die periode vermelden we zijn inzet om Knesselare meer te ontsluiten via een betere postbedeling en zijn pleidooi voor een Malepost die Knesselare ook wat personenvervoer betreft met de postkoets zou verbinden met de buurgemeenten.Er komt enige tijd later inderdaad een tweede “lichting” en een tweede “bestelling” van de post, maar op een vervoerdienst voor reizigers is het nog een paar tientallen jaren wachten.

Ter afronding onderstaand verslagje over een bijzondere doorkomst van een karavaan Zigeuners. Zo moet Bultynck er nogal wat hebben geschreven. Alleen is het in dergelijke stukjes die meestal niet werden ondertekend nooit helemaal zeker wie er de auteur van was. En van Bultynck weten we dat hij na zijn sporadische medewerking aan de Gazette van Eecloo in 1878 hoofdredacteur werd van de Gentse krant Het Fondsenblad. Daarover later meer.