Woorden en uitdrukkingen uit een paar interessante Knesselaarse collecties dialectwoorden in een vijfde aflevering van “Hier spreekt men Knesseloars”.
De selectie van vandaag komt uit het tijdschrift Uilenspiegel, jaargang 1984 (US), en een beetje extra duiding uit het Meetjeslands Dialectwoordenboek van Erik Wille e.a. (DW)
Tjokkepaling: doornat, “veddenat” – “keunde zijn van de regen of van ’t zweten” (US)
Weeble: leeg – “Es die ploatse nog weeble”? (US)
Siesterlichtsjen: een petroleumlampje – “Een cafeetje mee een siesterluchtjes in Klei. Wa’ zoet er doar vuuër fijns gebeurn…?” (DW)
Pasterslebbe: een persoon die opvallend in de gunst van de pastoor wil staan – “Iemand die gedurig rond de paster zijn gat droait” (US) – “Azuuë ’n pastersslèbbe, ze zit hieët èn kèwd in de kirke” (DW)
Messink/messing: mesthoop, mestvaalt – “De hoane kroait op de messink” (US)
Stude: een boterham – “Een ferme stude mee hespe of mee koas” (US)
Niet poeren: niks zeggen, niks lossen – “Om me klaptigen van te gaan eten op zijn kosten, poerdige hij niet meer” (US)
Plak staan: schuld hebben bij iemand – “’k He geirne dat alles betoald es, ‘k stoa niet geiren plak” (US)
Zantje: een prentje met tekst, een devotieprentje- “Een doodzantje, een plechtige – of eerstecommuniezantje” (US) Ook: kaart met afbeelding van een dame, heer of boer. Ook : proces-verbaal bij een verkeersovertreding (DW)
Rameistering(e) : een grote verwarring, drukte, tumult, groot lawaai – “Piet werd in een rameisteringe zijn portefoelde gepakt!” (US)