Spotnamen en spotverhalen hebben altijd mensen bekoord. Naijver en afgunst waren niet zelden de drijfveer voor verbale frivoliteit of stoerheid. Soms voor lichte spot en humor, soms ook voor verwijten. Weinigen zullen het nog hebben gehoord dat die van Knesselare “moordenaars” werden genoemd.
Plattelandsdorpen leefden tot het begin van de vorige eeuw nog vrij afgesloten van de andere gemeenschappen. Buren waren bij wijze van spreken al vlug “vreemdelingen”, wat gepaard ging met wederzijds wantrouwen en onderlinge vijandschap. Kleine gebeurtenissen of incidenten werden opgeklopt en uitvergroot. En spotnamen zorgden al wel eens voor hevige ruzies. Onze voorouders waren beslist niet kieskeurig met het kiezen van hun namen. Het verbaast hoeveel er toch is veranderd in de voorbije eeuw, tot anderhalve eeuw.
In 1860 wijst Jules Huyttens in zijn Etudes sur les moeurs op volkse toestanden in de streken die hij bespreekt. De man trok ook rond in onze streken. Zo heeft hij het over klederdracht, vermeldt hij gevechten en incidenten, bespreekt hij het feest der spinsters te Landegem en de “eigenaardige” wedstrijd om de zwartst gerookte dijen en benen!
Zo pakt hij ook uit met spotrijmen zoals dit: “Nevele blinkt, Vynkt stinkt en Meyghem is een str…kot” (variante: Vinkt blinkt, Meigem stinkt, Lotenhulle draagt de gouden ring). Maar het gaat soms verder: de Knesselarenaars, zo noteerde hij, werden ‘moordenaars’ genoemd.
Na Huyttens kwamen er nog auteurs die oog hadden voor dit gespot. In het tijdschrift Volkskunde bij voorbeeld of in ruimere publicaties (Jean Théodore De Raadt, Les Sobriquets des communes belges (1904) – Jozef Cornelissen, Nederlandsche Volkshumor op Stad en Dorp, Land en Volk, deel II (1928-1937) en tal van heemkundigen). Cornelissen verklaarde de naam “omdat er zo’n moorddadige vechtpartijen geleverd werden”.
Halfweg de jaren 1900 noteert Alfons Ryserhove in zijn boek Knesselare (1945) dat “volgens sommige schrijvers de Knesselaarschen den bijnaam Moordenaars droegen”. En recent nog (2018) vermeldde Peter Laroy de moordenaars op zijn interessante blogspot Geschiedenisvanaalter 2018: gekkers-moordenaars-hoteliers)
Zothuis
Soms is de oorsprong van de spotnaam heel moeilijk te traçeren, aan andere hangen dan weer wijze verhaaltjes vast.
Dit over de Brugse zotten bij voorbeeld. Deze bijnaam danken de Bruggelingen (en hun stadsbier) aan volgende legende: nadat ze Maximiliaan I van Oostenrijk, de echtgenoot van Maria van Bourgondië voor een tijd gevangen hadden genomen, verbood deze het houden van een jaarmarkt en andere festiviteiten. In een poging om hem te sussen, hield Brugge voor hem een groot feest en vroeg daarna de toelating om opnieuw een jaarmarkt te houden, belastingen te mogen innen én … een nieuw zothuis te mogen bouwen. Maximiliaan antwoordde: “Sluit alle poorten van Brugge en je hebt een zothuis!”.
Voor wie van het genre houdt een wegwijzertje naar nog wat bekende spotnamen: de Aalsterse ajuinen en voile janetten, de Antwerpse sinjoren en pagadders, de Brusselse kiekenfretters en ketjes., de Gentse stroppen, de Knokse Duinenslapers of Duinezeekers… Zo zijn er honderden.
Een beetje dichter bij huis worden vermeld: de Aalterse gekkers (en stekkers – spotters), de Asseneedse kasseibijters, de Basseveldse ezels, de Bellemse papeters, de Blankenbergse duinenslapers en geernaarts, de Evergemse toatjespapeters, de Eeklose dobbelgebakkenen, grebbeschijters, en herbakkers, de Maldegemse broodmessen, de Vinktse stinkers, de Oosteeklose én Waarschootse geitenpoepers, de Zelzaatse polkaheren, de Kanegemse nietweters, de Oudenaardse bonenknagers of kiekens, enzovoort.
Een uitgebreider overzicht is te vinden op enkele sites, zoals deze www.volksverhalen.be
De slechtste?
Maar het slechtste volk, zo suggereerde men toch hier en daar, leefde er dus in Knesselare, Bassevelde, Nevele en Velzeke, waarvan de inwoners dus ‘moordenaars‘ werden genoemd. Vermoedelijk zullen zelfs de oudsten van de gemeente eerder gehoord hebben van die andere harde spotnaam voor ons dorp: de Knesselaarse messenvechters. Maar hoe dan ook, in beide gevallen gaat het eerder om een verwijt dan om een spotnaam.
Recent vonden we in een boekje (een “cahier”) van een Knesselaarse onderwijzer enkele notities, waarin hij in zijn jonge jaren – omtrent de oorlogsjaren van WO2 – een en ander over folklore in Knesselare had genoteerd. Hier blijk dat toen nog wel meer scheldnamen bestonden. “Tegen ons zegt men: de Geitenfretters (in Sint-Joris), de Kerkuilen (in Maldegem), de greppelschijters (in Ursel) … In Knesselare noemt men op zijn beurt de Kleitenaren ‘scherpgatten‘ en die van Ursel ‘de windgaaien‘. 1-1.
Arnold Strobbe legde dit eerder mooi uit HIER op deze blog: “Met geitenfretters bedoelde men dat de vroegere inwoners van Knesselare zeer arm waren. De geit was ‘de koe van de werkman’ , zoals een volks spreekwoord zegt. De Knesselaarse konden zich eertijds geen koeienvlees veroorloven, maar wel geitenvlees. Ze aten niet zoals het welopgevoede mensen betaamt, maar ze ‘frettigen’. De bijnaam de ‘Geedefretters’ roept de armoedige omstandigheden op waarin de Knesselaarse inwoners vroeger leefden”.
Van waar die spotnaam ‘moordenaars’ dan komt? We kunnen alleen maar bevestigen dat er in Knesselare in de tweede helft van de jaren 1800 en eerste helft van de jaren 1900 toch een redelijk aantal moorden werden gepleegd (terwijl we er ons voor wat de jongste 60 jaar betreft, niet één herinneren). Maar dat was wel in meer streken het geval. In de periode 1801-1942 werden in bloeddorstig Bassevelde 12 moorden gepleegd. Assenede volgde kortbij met 11 moordenaars, Boekhoute met 9 en Oosteeklo met 5. De jongste decennia werd het er rustiger en werd de sportnaam ‘moordenaars’ vervangen door ‘ezels’. Knesselare moet dicht in die buurt komen.
|