Van gezelligheid naar wrevel en verzet (WO2,11)

 

We hebben nog een paar afleveringen te gaan in onze bijdragen over de Tweede Wereldoorlog. Dit keer aandacht voor een paar aspecten van het economisch leven.

Duitsers controleerden almaar meer de beweging van de dorpsbewoners (beeld kruispunt Veldstraat/Maldegemseweg)

Ondanks alles gaat het gewone leven toch zijn normale gang. Voor de kinderen duurt de onverwachte vakantie bij het begin van de oorlog niet lang. De leerlingen van de gemeenteschool krijgen les in gebouwen van de de sigarenfabriek of bij particulieren in de Veldstraat. Het pleintje op het Drieselken wordt gebruikt als speelplaats. In het klooster zijn er weinig problemen voor het meisjesonderwijs, maar in de jongensschool zitten de Duitsers en is er bovendien veel schade. Daarom trekken de onderwijzers naar noodlokalen bij de burgers.  Nu en dan moet men het stellen met een halve dag les, om brandstof te besparen.

Economisch leven

Ook het economisch leven komt stilaan weer op gang. Op bevel van 24 juni 1940 “moeten alle werklozen tewerkgesteld worden in de landbouw en in andere werken van openbaar nut”.

De Knesselaarse nijverheid beperkt zich in hoofdzaak tot de landbouw en de sigarenfabriek, waar 390 mensen werken, toen nog 48 uur per week.  Om werkloosheid (en opeising) te vermijden vermindert de wekelijkse werktijd tot 30, 32 uur. Als de Duitsers dan toch weer eisen dat er 48 uur wordt gewerkt volgen ontslagen. Eerst 48 mensen, later nog eens 60 (najaar 1942).

Tijdens de bezetting konden de meeste arbeiders aan de slag blijven. Al moesten ze er nu en dan een bezoek van een uniform bijnemen

Duitse officieren in de villa van de sigarenfabriek. Met een portret van Hitler op de achtergrond (1941)

Veel mannen gingen werken als “koolmijnders” of in staal- en textielfabrieken. Dikwijls tot in Wallonië.

Ook de weinige mensen die over een auto beschikten mochten er niet meer mee rijden. Een document van mei 1940 somt ze op: Cyriel Van Heyste (taxi), dokter Kluyskens, dokter Vanthuyne, sigarenfabrikant Leon Rodts, handelaar Jozef Spanhove, notaris Vital Maeyens, handelaar Rudolf Geldhof, handelaar Raymond Dobbelaere, voerman Raymond Martlé. Op zes november 1940 werd bepaald dat alleen Van Heyste, Kluyskens en de handelaars nog hun voertuig mochten gebruiken.  Knesselare telde toen 4345 inwoners (1941), 1005 woningen, waarvan er 755 aangesloten waren op het elektriciteitsnet.

Verplichte tewerkstelling

Veel Knesselarenaars moesten in de oorlogsjaren gaan werken op het Ursels vliegveld. “Niemand zag er graten in te gaan werken. We moesten blijven leven”, aldus getuigen. De Duitsers stelden de zaak ook op scherp: “Wie weigerde liep gevaar er toe verplicht te worden gevaarlijke werken, zoals het wegruimen van niet ontplofte munitie uit te voeren”, lezen we in de documenten (Gemeentearchief, 28 september 1940). De sigarenfabriek bleef een grote werkgever.

Nog een vervelend iets was het uitgaansverbod. Inwoners moesten op sommige momenten in oorlogstijd binnen blijven van 21 uur tot 5 uur, later van 22 uur tot 6 uur. Alle licht moest worden verduisterd. Zelfs als die bepaling minder streng werd, moesten cafés sluiten om 22.30 uur. Wie zich hier niet aan hield, zoals Gentiel De Cock uit de Maldegemseweg, moest zijn café sluiten.

Het duurde ook lang voor de meeste krijgsgevangenen naar huis mochten komen. In december 1940 waren er volgens een lijst nog 38. Op dat moment mochten de 13 landbouwers onder hen terugkeren.

Ongemakken

Het was misschien niet allemaal kommer en kwel. Opmerkelijk is volgend bevel van de overheid: “Tot nu toe werden de oude potten en pannen, blikken doozen, glas, beenderen en oude zaklampbatterijen weggeworpen in grachten en straten. Dat mag niet meer gebeuren. Iedereen moet zijn afval verzamelen in een bak. De gemeentewerkman zal alle maanden den afval ophalen… Iedereen wordt verzocht den afval aan de straat te brengen als Leon komt met zijn bel. Steen en asch worden niet aanvaard”.

In 1943 worden de inwoners aangemaand om “bij het overvliegen van vliegtuigen (eerst vooral naar Engeland, later massaal naar Duitsland) beter binnen te blijven dan te kijken”. Het aantal voorschriften is indrukwekkend: van “inwoners mogen weer musschen vangen” tot “landbouwers zijn verplicht den coloradokever te bestrijden” (juni 14943). Brandbare materialen moeten van de zolders, en als de sirenes loeien, moet iedereen binnen blijven.

De mensen moesten zich inschrijven “voor het bekomen van dweilen”, duivenliefhebbers moeten hun duiven doden en de waardevolle inleveren bij de Duivenbond, “vrijwilligers krijgen 64 frank per dag om te gaan werken in het Drongengoed”, “leerlingen van de jongensschool mogen hun zakken spekken afhalen bij meester Casneuf in de Kerkstraat en moeten 3 frank gepast geld medebrengen”, etc…

Over schaarste, smokkel en zwarte markt hebben we het al gehad. Of misschien dit nog: “Het bier was betensap”, getuigde Maurits De Reu destijds voor Uilenspiegel. Ook de solidariteit was niet altijd indrukwekkend: Zo is er een “Lijst der gierigaards die tweemaal geweigerd hebben van hun voorraad van 150 kilogram, enkel twee kilogram meel af te staan tegen betaling voor inwoners die geen brood hebben” (juli 1944).

In 1943 begon de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Ryserhove schrijft: “ In Knesselare was er omzeggens niemand die vrijwillig vertrok. De jongelingen, geboren tussen 1920 en 1923 doken onder. Velen hielpen mee om ze te verbergen, hen tijdig te waarschuwen en van voedsel te voorzien. Zij kregen immers geen rantsoeneringszegels meer van de ravitailleringsdienst. Op tweede paasdag 1943 werd de jonge Alfons De Corte gesnapt bij een razzia. Hij was de broer van de gesneuvelde Albert De Corte. Ook Alfons zou omkomen in Duitsland (Pulgar), op 12 april 1945.

Nog een lastig punt was de inkwartiering van de soldaten. De nabijheid van de vliegvelden in Ursel, Aalter en Maldegem was daar natuurlijk niet vreemd aan.

Twee van de drie klokken werden weggehaald uit de kerk. Alles kon de Duitsers dienen.

De katholieke bevolking werd op 24 augustus 1943 onaangenaam verrast door het wegnemen van de twee zwaarste klokken uit de kerk. Een gevolg van het feit dat de Duitsers het almaar moeilijker kregen om koper en tin te vinden voor hun wapenindustrie. Willibrord en Maria werden naar Gent Voorhaven gevoerd en later per boot naar Duitsland gebracht (in 1947 werden twee nieuwe klokken aangekocht).

Hier en daar ten slotte vielen ook slachtoffers. Gaston Reyniers, die aan de kust werkte, werd op 5 juli 1943 bij een geallieerde luchtaanval op de Atlantik-wall in Klemskerke op slag gedood.

Op 26 mei 1944 werd Maurice Brusseel “nabij het vliegveld van Aalter vanuit een vliegtuig doodgemitrailleerd”. In september 1944 zouden nog doden vallen.

Klopjachten

Enkele keren wordt hier een ware klopjacht gehouden op voortvluchtigen. Alfons Ryserhove schrijft in zijn boekje ‘Moeder wat deed de Gestapo’ dat hier in oorlogstijd ongeveer 25 aanhoudingen werden verricht, maar dat ca. 200 onderduikers “ongesnapt” bleven.

 

 

Ook Alfons De Corte (links op de foto) wordt naar Duitsland gedeporteerd en daar op het einde van de oorlog neergeschoten.

In augustus 1943 trok een historische stoet, ingericht door Winterhulp, door de bijzonderste straten van Knesselare. Jozef Stock, die nochtans ondergedoken was, nam toch deel aan de stoet. Hij verbeeldde Baekelandt, en zat geknield op een praalwagen die het schavot voorstelde. Hij was stevig gebonden en naast hem stond de beul, het zwaard in de hand… Stock zou volgens Ryserhove verklikt zijn, want de volgende avond vielen twee Duitsers binnen bij de familie. De eerste belde vooraan, de ander wachtte achteraan. Van de vier zonen Stock waren er drie voortvluchtig, maar op het moment dat er werd aangebeld zaten Jozef en Omer Stock in de keuken.

Jozef vluchtte langs de achterdeur, maar liep recht in de armen van de Duitser. Omer kon zich verbergen in de winkel tussen een rolluik en de deur. Jozef Stock werd meegevoerd en zeven weken gevangen gehouden, waarna hij naar Hazebroek (Frankrijk) werd vervoerd om er te werken op een vliegveld. Bij een bombardement kon hij daar ontsnappen en kwam hij terug naar Knesselare, waar hij ondergedoken bleef.

De Duitsers vielen toen ook binnen bij Adolf Raes, waar de zoon Maurice gelukkig niet thuis was.

Op kermisdinsdag 4 juli 1944 was er een grote razzia op het dorp, “met de medewerking van collaborateurs en dit vanuit drie richtingen”. Het ging er hard aan toe. Vijf personen werden aangehouden.

Op het einde van de oorlog werd het overheidsoptreden vijandiger. Ryserhove vertelt: “Een paar maal werd er geschoten, onder andere bij een inval ten huize Camiel Martlé, in de Molenstraat …  Op kermisdinsdag 4 juli 1944 deden de Gestapo’s een machtigen aanval op het dorp, vanuit drie verschillende richtingen. Er grepen ongehoorde brutaliteiten plaats er er werd hevig in de lucht geschoten”.

Op die dag worden ook Jozef en André Mortier aangehouden en geporteerd (we hebben het hier later nog over).  Beiden vinden de dood in Duitsland.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s