Estaminet De Litanie moet – wat de naam betreft dan toch – de eer van de oudste kroeg van Knesselare overlaten aan De Swaene. Maar waar De Swaene onherkenbaar is geworden, werd De Litanie gerenoveerd met veel respect voor het verleden.
Hoe zat dat nu met die rijke kroegenwereld in Knesselare? De Swaene werd al in 1488 vermeld in een document over Knesselare. De oude herberg was “beurtelings wisselend met De Vier Heymanskinderen de vergaderplaats der wethouders”. Beide kroegen waren te vinden op het kerkplein of De Plaats.
Over de situatie in de daaropvolgende eeuwen zijn de bronnen schaars. Al goed dat de lokale overheden nu en dan eens een lijst moesten opmaken van de drankgelegenheden (naam en ligging) in hun dorp.
In hun boek Geschiedenis van Knesselare noteerden Frans De Potter en Jan Broeckaert (1868-1870) dat er in 1680 in Knesselare tien herbergen werden geteld. De namen ervan geven ze helaas niet.
Dat doen ze wel voor een telling in 1779. Toen waren er volgens hen twaalf herbergen en zestien brandewijnhuizen (“zeven ten dorpe, vier op Hentveld, twee in de Hullestraat, één in de Hoekstraat en twee bij de Vaart”).
De lijst vermeldt drie herbergen op De Plaats: De Zwaan (bij de kerk, op de hoek van de Veldstraat), De vier Heymanskinderen (op de hoek van Kloosterstraat en Hellestraat, gesloopt omstreeks 1925), en de Sint-Hubertus (de huidige Litanie, opgericht in 1755).
Voorts spreken ze van De Lockewee (geopend omtrent 1754, zonder locatievermelding), De Franse Schilt (op de Pietendries, “van een zeer oude dagteekening”), de Lettenburg (idem, in Buntelare), De Couckestraete, De Houckestraete of Den Aert van het Brandhout (op de Vaart, “alle sedert onheuglijken tijd”), De Gouden Leeuw (opgericht in de jaren 1740 in de Hoekestraat), Den Prince Cardinael (wethuis van de ’s Konings grafelijk domein in Knesselare), De Grande Mere (1775) en De oude Grande Mere (bij de vaart, op de grens met Aalter).
Over namen en datering bestaat wel enige verwarring. In zijn artikel ‘Oude herbergnamen’ (Ons Meetjesland 1969, 4) heeft Alfons Ryserhove het over tien herbergnamen genoteerd in 1680. Op kleine details na gaat het evenwel om dezelfde lijst van uithangborden die De Potter en Broeckaert noteerden voor 1779.

Café Gemeentehuis, kort na de Eerste Wereldoorlog, statig gebouw in een toen nog harmonieuzer dorpszicht. Op De Plaats de toen nog piepjonge vrijheidsboom (1922)
Ryserhove voegt er een paar zaken aan toe: De Lettenburg zou ook De Stalen Anker zijn genoemd, en in zijn lijst duiken ook twee andere namen op: De Puyrapere, “nabij Levendale (Zeger Honninshof)” (al vermeld in 1629) en De Lockewee in Langedonk (°1734). Levendale was een kleine heerlijkheid in Knesselare, afhangende van Wessegem.
De heemkundige Ronny Debbaut verwijst in zijn artikel ‘Herbergen in de kasselrij Oudburg ten noorden van de Brugse vaart anno 1719’, De Levensboom, 2009, 4) naar een herbergtelling in enkele Meetjeslandse parochies van dat jaar. Daar vermeldt men vijf namen van herbergiers en drie van uitbaters van ‘brandewijnkotten’.
Gemeentehuis
Over de Sint-Hubertus, geopend in 1755, weten we weinig of niets. Afbeeldingen van deze herberg zijn er niet bewaard. Boven het café was een zaaltje waar het bestuur van de gemeente bijeenkwam. De Sint-Hubertus moet een kleine herberg zijn geweest en dat moest maar eens veranderen, besloot men omstreeks 1900. Het gebouwtje werd gesloopt en in 1901 vervangen door het huidige veel statiger gebouw, met meer ruimte voor de bewoners en hun klanten. De uitbaters kozen voor een andere naam: de Sint-Hubertus werd Café Gemeentehuis.
53 kroegen
We maken een sprong naar het midden van de vorige eeuw. Interessant is een lijst van 1944 waarop in opdracht van de Duitsers alle namen en adressen van cafés van het dorp werden genoteerd. Toen telde men er in Knesselare nog 53 (vandaag zijn er nog een handvol).

Oud Gemeentehuis. Niet de scherpste foto, maar hij toont wel goed hoe de pui van het gemeentehuis lange tijd het communicatiepunt was tussen overheid en burgers”.
Ook op die lijst vinden we veel cafés waarvan de verhalen in de tijd verdwenen: Het Boldershof, De oude Linde, De vier Wegen, ’t Dorpszicht, Het Huis van Commerce, De grote Pint, De Vismijn, Overleie, De Lusthof, De Wagenmakerij, De Molenwegel, De Tramstatie, enz….
Oude herbergnamen
Een aantal oude herbergnamen zijn best interessant. Een Franse Schilt (geen naam, maar een object) was een geldstuk, waarop het wapenschild van Frankrijk voorkwam. Ook Lotenhulle bezat een herberg met dezelfde naam, meldde Ryserhove.
De Puyrapere verwijst wellicht naar de puitenkoersen of puitenraperij, die tot vóór 1914 ook te Knesselare in zwang waren, vooral bij wijkkermissen. Vier personen werden op een rij geplaatst, elk voorzien van een platte kruiwagen; men zette een grote kikvors of puit op elk vehikel, het teken werd gegeven en zo vlug mogelijk moesten de vier medespelers de eindstreep trachten te bereiken, een honderdtal meter verder; wipte de puit van de kruiwagen, dan moest men telkens halt houden, het dier weer vangen, opnemen en terugplaatsen; wie het eerst aankwam, met de kikker netjes op de kruiwagen, was de winnaar.
Na al het vertoon in groepen van vier volgde de afkamping onder de winnaars, voor de eindprijs. De kinderen noemden dit volksspel hier een ‘naaktepuitkoers’. Een aart is dan weer een opslagplaats (hier voor brandhout), nabij het kanaal Brugge-Gent. De Oude Grande Mere in Buntelare, zou opgericht zijn bij het delven van de vaart, omstreeks 1620, toen een oud moedertje drank begon te schenken voor de delvers, die meestal van Franse en Engelse nationaliteit waren; zij zullen haar grand’mère = grootmoedertje genoemd hebben.
Tot diep in de jaren 1900 was er in café Gemeentehuis plaats genoeg om er de gemeenteraad te laten vergaderen én het voltallige gemeentepersoneel onderdak te bieden: een veldwachter, een secretaris en/of ontvanger en een medewerker van de Commissie van Openbare Onderstand (het latere OCMW).
Pas vanaf de jaren 1960 werd het personeelsbestand op korte tijd fors uitgebreid en werden plannen gesmeed voor de bouw van een nieuw gemeentehuis, nu naast het café.
Ondeugende personen …
Bij de telling van 1779 hoorde een uitgebreide toelichting. Men vroeg er ‘van alle de herbergen, aubergien ende brandewijnhuizen… met uytdrukking der naemen van de herbergiers, van de uythangberders, ende van de situatie der herbergen midtsgaeders met wiens permissie ende ’t sedert wanneer dezelve zijn geërigeert geweest’.
Dat document leert ons veel over kroegenland omstreeks 1800, op het einde van de regeerperiode van Maria-Theresia (Oostenrijkse tijd).
In de winter (okt.-maart) moesten de herbergen om 20 uur sluiten, in de zomer één uur later. De koster moest iedere avond de avondklok luiden als sein om de herbergen te ontruimen. En waarom?
Volgens Maria-Theresia was Vlaanderen in die tijd ‘verpest’ door “cantynen ende brandewijn-koten, kroegen, keeten en genever-huysen …’, die ‘dienen tot schuylplaetsen van vagebonden en ondeugende persoonen, door welcke de goede ingesetene ende naementlijck de jonckheyd van beyde de sexen verleyd worden tot hun absoluut verlies ende hun overgeven tot alle ongeregeltheden ende dronckenschappen … Sommigen blijven zich aldaer ophouden bij heele nachten tot hun absoluut verderf, bij veronachtsaminge van de landsneeringe ende inwendige manufakturen.”
Of deze ordonnantie haar doel heeft bereikt, is weinig waarschijnlijk.
Café Gemeentehuis werd voor lange tijd een verzamelpunt voor kaarters, duivenmelkers, biljarters, bolders, vogelpikkers …, maar gezien de nabijheid van kerk en gemeentehuis ook voor de boeren op zondag, voor stempelaars, bloedgevers, kerkgangers, marchands en voyageurs, voor verkopers, notarissen en politici, en nog veel meer…
Het café werd lange tijd uitgebaat door Edmond Van Houtte. Gentiel Rodts volgde zijn schoonvader op van 1961 tot 1988. Nadien werd het café enkele jaren uitgebaat door Christiane Bouché en Alex Berth.

Cafébaas Gentiel Rodts en ‘Moet’ kijken goedkeurend toe hoe zijn vrouw de pintjes tapt (Foto Christa Rodts)
Na hen was het Pieter Steyaert, die in 1997 als 21-jarige zijn kans greep om het café over te nemen. Als jonge gast was hij altijd al graag garçon geweest in jeugdlokalen en aan de kust. Ook hij zocht een nieuwe naam. De naam De Litanie kwam er op voorstel van zijn vader, die hiervoor inspiratie vond in de dorpskerk aan de overkant van de straat.
Muziekcafé
Pieter ging volop voor een dorpscafé en mikte met interieur, terras en aankleding op de sfeer van een bruine kroeg. Bijzonder is zijn engagement om van zijn estaminet ook een muziekcafé te maken.
Het pand was eigendom van de familie Maenhout, maar Pieter Steyaert en zijn vrouw Sabine kochten het. “Onze klanten kunnen gerust zijn: het bruine café tussen het nieuwe gemeentehuis en Bpost, recht onder de kerktoren, heeft een beschermheer en een beschermvrouw gevonden”, aldus de uitbaters toen in de krant.
Pieter en Sabine lieten vorig jaar de gevel renoveren, met respect voor het verleden. Zelfs kogelgaten uit de Tweede Wereldoorlog lieten ze zitten. “Het is een gevel met een verhaal”, voegt Pieter daaraan toe. De Litanie kreeg achterin een verruimd pop-up terras, een nieuw petanqueplein en een nieuw bolderskot. De kroeg zelf werd verbouwd en uitgebreid met een nieuwe aanpalende zaal.