Hou zou ’t met Koen Mortier zijn? Ewel, goed! De zoon van Werner en Jeannine Timmerman koos voor de cinema en vertrok jaren geleden al naar het Brusselse. Maar zijn herinnering aan Knesselare is nog fris.
“Het concept van de reeks (Hoe zou ’t met …. zijn) zegt hem wel iets”, aldus Koen Mortier, “omdat je, willens nillens, in je geheugen graaft en vele herinneringen oprakelt. Ik heb daardoor een soort ‘back to the future’-achtig moment beleefd”.
Koen is de zoon van Werner Mortier en Jeannine Timmerman. Zijn ma is een geboren en getogen Knesselaarse, net als zijn grootouders overigens. Vader Werner is van Bellem. Het kapperskoppel werkte aan vele honderden Knesselaarse kopkes, eerst in de Veldstraat (Moonlight) en nadien in hun salon in de Urselseweg. “Mijn pa werkt op zijn tachtig nog steeds als kapper en er is geen haar op zijn hoofd dat eraan denkt om te stoppen. Moeder is al een tijdje met pensioen”.
Uw nieuwe film (zie vorig artikel), het zal wel toeval zijn, heeft veel met een coureur te maken. Iets afweten van de fiets, was dan wel lekker meegenomen?
“Samen met mijn vader heb ik mij als twaalfjarige bij de wielertoeristen van Knesselare gevoegd en heb ik het geluk gehad om elke zondag ochtend te kunnen meerijden (tot mijn pubertijd). Zeker de “grote ritten” naar Geraardsbergen en andere Ronde van Vlaanderen-monumenten waren onvergetelijke momenten.”
Wanneer ben je hier vertrokken?
“Op mijn achttiende vertrok ik naar Brussel om aan de VUB te studeren, maar via-via ben ik uiteindelijk in de filmschool terechtgekomen. Op mijn dertigste ben ik beginnen regisseren en rond mijn vijfendertigste richtte ik het productiehuis CZAR op. Oorspronkelijk produceerden we reclamefilms en heb ik het geluk gehad om overal ter wereld reclamefilms te kunnen maken, zowel als Koen Mortier, maar eigenlijk vooral onder mijn pseudoniem “Lionel Goldstein”, wat de dekmantel was voor Joe Vanhoutteghem en ik om samen te regisseren.”
Heb je nog “voeling” met Knesselare?
“Ik volg Knesselare via wat mijn ouders er over vertellen en ook via Facebook. Ik denk nog wel vaak aan mijn vrienden van toen, mijn ouders, mijn grootouders en aan een zorgeloos bestaan. De roepnaam ‘Knesselare’ is voor mij doordrongen met nostalgische gevoelens en herinneringen. Ik link het vooral aan mensen en gebeurtenissen uit mijn jeugd.”
Was er iemand die in uw jonge jaren veel voor u heeft betekend?
“De onlangs overleden meester en directeur van de gemeenteschool Walter Van Ryckeghem heeft een onvergetelijke indruk op mij nagelaten. Hij moest ons niet alleen klaarstomen voor het middelbaar, maar hij was ook echt begaan met ons en hij ‘drilde’ ons letterlijk klaar voor het vertrek. Daarnaast was hij een stijlvol, intellectueel figuur, naar wie we allemaal opkeken, want ondanks zijn taak en uitstraling bleef hij de vriendelijkheid zelve. Hij had ook oprechte interesse in iedereen en hij is één van de enige personen die bij mijn vader naar mij vroeg, ook toen ik al enkele decennia weg was.
Hij was ook een soort van ‘de laatste der Mohikanen’: een onderwijzer-directeur zoals hij er één was, dat bestaat nu niet meer. Toch beantwoordde hij niet aan het clichébeeld dat er van de oudere generatie “meesters” bestaat. Hij was eerder democratisch en welbespraakt, dan ouderwets en streng.

Koen en klasgenoten (met meester Jozef Vanthuyne (eerste helft jaren 1970). Koen Mortier zittend, eerste van rechts, “met debardeurke”
Wat zijn uw leukste herinneringen aan Knesselare?
“Op een winterse dag had het veel gesneeuwd en Gaston Vercraeye, de vader van mijn beste vrienden Francis en Guy, reed met ons naar het Drongengoed. Hij knoopte onze sledes aaneen en daarna aan zijn wagen, vervolgens trok hij ons door de sneeuw. Vooral de bochten en de opwinding tijdens het nemen ervan herinner ik mij van deze weergaloze glijpartij. Vooral diegene die op de laatste slede zat, zwiepte in volle snelheid door de bochten. Op een zeker ogenblik werden we gepasseerd door een wagen die een skiester vooruittrok. Dit absurd, maar onvergetelijk beeld is op mijn netvlies blijven branden.
Ik noem er nog een: Net als de meeste Vlamingen hadden mijn vrienden (Ludo en Nico Vandenabeele, Chris De Kesel en nog een pak anderen) en ik de wielermicrobe te pakken en organiseerden we onder elkaar wielerwedstrijden. Tijdens de zomer de klassiekers en tijdens de winter reden we cyclocrosswedstrijden. Mijn vader is op een dag komen filmen met zijn super 8 camera, waardoor de herinnering niet alleen in het geheugen gegrift staat, maar ook op film vereeuwigd is. Op een zeker moment hadden we van twee minifietsen een tandem gemaakt door van één van de fietsen een voorwiel weg te halen en de vork op het achterwiel van de andere fiets vast te maken, dit was dan de ‘motor’ van de politie die de wedstrijden moest begeleiden. Dit bleek achteraf gezien geen al te goed idee, zeker niet doen de vork loskwam in volle snelheid.
En dan waren er nog de optredens van Akker-G, het rockgroepje met Peter Versluys in de vocals, Kay Vandecasteele achter de drums en Filip De Corte als bassist. Dat waren ook toffe momenten. Hierdoor kreeg ik interesse in muziek en tijdens die caféoptredens gingen we serieus uit de bol.
Zou iets je er nog kunnen toe aanzetten ooit naar Knesselare terug te keren?
Mijn leven speelt zich voornamelijk af tegen het Brusselse en ik vermoed dat dit de komende jaren zo zal blijven. Uiteraard heb ik heimwee naar mijn jeugd, wat vaak het geval is als je wat ouder wordt. Ik denk regelmatig aan mijn toenmalige vrienden. Er gaat ook geen dag voorbij dat ik niet denk aan mijn grootouders (Irene De Baets en Gerard Timmerman). Maar het feit dat ik nu op een tiental minuten van Brussel woon en toch op de buiten is toch een giga-voordeel tegenover mijn geboortedorp.
Vind je nog iets mooi aan Knesselare? De omgeving, het taaltje?
Het Drongengoed is een mooie plek, voor de rest is er in Knesselare te veel verbouwd, gebouwd en ondersteboven gegooid om authenticiteit terug te vinden qua gebouwen en straten. Maar wat wel authentiek gebleven is, zijn de inwoners. Enkele jaren terug (2015 – red.) hebben we met Knesselaarse leeftijdsgenoten-vijftigjarigen feest gevierd en het viel me op hoe niemand echt veranderd was. De meesten had ik in geen dertig jaar gezien en toch leek het alsof het gisteren was. Ik vreesde dat ik als een complete buitenstaander gezien zou worden, maar gelukkig was dat niet zo en hadden we direct weer lol onder elkaar. Misschien is het dat net wat Knesselare zo mooi maakt: zijn inwoners.

De Knesselaarse 50-jarigen in 2015. Koen heeft zich evenwel verstopt achter de rug van Tony De Corte…
Na zes jaar internaat en een nog veel langer verblijf in het Brusselse is mijn dialect langzaam maar zeker verbasterd naar een algemeen Vlaamse uitspraak. Uiteraard spreken mijn ouders het plaatselijk dialect, maar met mijn vrouw en kinderen er meestal bij, gebeurt dat ook daar minder. Knesselare is voor mijn omgeving ook veraf. De meeste van mijn kennissen en vrienden weten zelfs niet waar het ligt, al is er één uitzondering: mijn vriend Stephan Vanfleteren (de topfotograaf, die onder meer publiceert in De Morgen, Knack, Paris Match e.a. – red.), die vaak Knesselare doorkruist op weg naar huis, neemt er telkens met zijn mobieltje een foto van mijn ouderlijk huis en stuurt die dan meteen door naar mij. Hij schrijft er dan iets kort bij in de trant van ‘Ze zijn er nog!’.