Doodslag in Knesselare omstreeks 1900

Moord en geweld, het is van alle tijden. Maar omstreeks de eeuwwisseling (1800-1900) volgden de affaires mekaar hier toch wel snel op. Een overzicht uit ons krantenarchief van enkele effectieve moordzaken en een paar twijfelgevallen. Gustaaf in de vaart gevonden (1886)

“Uit Knesselare wordt aan het Fondsenblad het volgende geschreven, dat wij onder voorbehoud overdrukken: “Over drie, vier jaar werd op Sint-Joris het lijk van Gustaaf De Reu uit de vaart opgehaald. De dood werd aan een ongeluk toegeschreven. Er had een onderzoek plaats hetwelk tot geene gevolgen leidde. Doch nu heeft iemand van Knesselare, naarvolgens geruchten die in omloop zijn, twee personen van Sint-Joris aangeduid als hebbende zij De Reu in de vaart geworden. Het onderzoek over die geheimzinnige zaak wordt voortgezet – aldus voegt er het Fondsenblad later bij. Er is een derde betichte die in Amerika zit.” (Gazette van Eecloo, 14 oktober 1886)

 

 

Ferdinand doodgeslagen (1887)

Gisteren is het parket hier geweest. In eenen herbergtwist, door een gevecht gevolgd, zondag laatst, scheen Ferdinand Rodts van Hector Baele eenen ergen slag of stoot te hebben ontvangen. Wat ervan zij, is den nacht van maandag-dinsdag was Rodts overleden. Na onderhoor werd Baele gevankelijk naar Gent over gebracht. Hedennamiddag heeft het parket, ditmaal door drie doktors vergezeld, nog eens deze gemeente bezocht. Op den koer van Frederik Neyt, in wiens huis Rodts overleden was, werd de schouwing van het lijk gedaan. Het was 6 1/2 uur namiddag als het parket vertrok, en onmiddellijk daarna werd het slachtoffer begraven. De kist was verzegeld. Twee familiën in rouw om eene nietigheid (Gazette van Eecloo, 17 augustus 1887)

 

Felix bijna de kop in (1888)

Felix De Baets, kloefkapper ter wijk Eentveld alhier, had eenen knecht, eenen Hollander, in zijnen dienst. Dinsdagmiddag, na het noenmaal, toen de baas en zijn knecht in het werkhuis kwamen, greep deze laatste een kloefmes, en sprong ermede als een razende naar De Baets, om diens hoofd te treffen. De slag werd gelukkiglijk ontweken en De Baets ontving slechts eene kneuzing aan den schouder; doch bij eenen tweeden slag werd hij deerlijk aan de hand gewond en was den kleine vinger bijna af. Op het hulpgeroep der gekwetsten, nam de knecht de vlucht; hij werd door de geburen achtervolgd en aan de Brugstraat ontwapend en aangehouden door Karel Claeys en naar het gemeentehuis gebracht. Daar toonde de ongelukkige veel spijt over zijne daad, zeggende dat hij gehandeld had in eenen aanval van zinneloosheid en niet het minste kwaad wilde aan zijnen baas die steeds eener zijner beste vrienden was. Men heeft hem met een rijtuig naar Aardenburg zijn geboortestad gevoerd. Door dit voorval stond Knesselare dinsdag in rep en roer (Fondsenblad, 19 oktober 1888)

Gust: vermoord, of niet? (1888)

Moord of geen moord. ’t Getrouwe Maldeghem meldt op 17 juli 1898: “Dinsdagmiddag heeft men in eene kleine gracht nabij Zeldonk-kruis (Oedelem), het lijk gevonden van den genaamde August Van de Casteele, wonende alhier in het dorp. Men vermoedt dat hij, maandag van Zeldonkkermis komende, door de duisternis misleid in de gracht zal gevallen en verdronken zijn. De overledene is weduwnaar en vader van drie minderjarige kinderen.” Einde juli komt men op de zaak terug: “Dinsdag voormiddag is het parket van Gent en dit van Brugge, alhier overgegaan tot de ontgraving en de lijkschouwing van den genaamden August Van de Casteele – onder-bestuurder der fanfarenmaatschappij, over veertien dagen in Zeldonk (Oedelem) verdronken. Dit onderzoek werd gedaan ten gevolge van zekere loopende geruchten, waarbij deze dood aan misdaad werd toegeschreven. Het schijnt vast dat de mannen der wet, hiervan geen sporen van geweld op het lijk ontdekt te hebben. Men zegt dat de verdachtgemaakte personen vervolging gaan inspannen tegen degene die hen hebben beschuldigd. (‘t Getrouwe Maldeghem, 31 juli 1898)

(PS: een kleindochter van August VdC vertelde ons dat de dader veel jaren later haar vader naar zijn sterfbed had geroepen om dit op te biechten).

Het lijk van ‘Cies Luxe’ (1891)

“Vrijdagmorgend heeft men, op Oedelems grondgebied, nabij de grensscheiding van deze gemeente met de onze, in eenen put, het lijk ontdekt van den genaamde Francies Verbrugghen, in de wandeling “Cies Luxe” geheeten. De verdronkene was een reeds bejaard man, die nog al geerne eenen druppel pakte; Hij was steeds als dienstbode werkzaam. Voor het oogenblik had hij geenen post en had woensdag zijne laatste spaarpenningen verdronken. Men denkt dat hij, door de duisternis misleid, in den put zal gedompeld en zal zoo aan zijn droef einde gekomen zijn”. (Fondsenblad, 12 april 1891)

De Heilige Olie voor kleinen Bultynck (1903)

“De Aftakeling die ‘de kleinen Bultynck’ gekregen heeft, schijnt erger te zijn geweest dan men eerst dacht. Hij is bijna het gansche lijf met kneuzingen overdekt. Bulynck is gevlucht maar ingehaald omtrent de beek tusschen Eentveld en het Dorp  en daar ten gronde geworpen. Hij heeft daar zeer veel slagen gekregen. Met den rechterarm heeft hij getracht zijn hoofd te beschermen; Deze arm is zeer dik gezwollen.  Van het hoofd is een stuk huid afgerukt. De toestand van Bultynck was zoo erg dat  hij de H. Olie heeft ontvangen.” (‘t Getrouwe Maldeghem, 8 maart 1903)

Doodslag voor wat pinten (1909)

“Op den avond van den 20 December 1909 ontstond in de herberg van Theofiel Brants te Knesselaere, twist tusschen Vital Claeys en Henri De Corte, over ’t betalen van eenige glazen bier. Claeys verliet de herberg om zijnen broeder Denis, die in eene andere herberg der buurt was te verwittigen. Deze trok onmiddellijk zijn mes, sprong buiten, omringd van een zestal andere gasten, en liep in de richting der herberg Brants. Juist aan den Molenberg kwamen zij De Corte tegemoet. Een gevecht ontstond waarin die drij messteken ontving. Hij bleef dood ter plaatse. Anderdaags heeft Denis Claeys zichzelf aangeklaagd. Hij beweerde echter maar eene maal gestoken te hebben. De rechtbank verwijst hem tot 5 jaar gevang en tot het betalen van 300 frank schadeloosstelling aan de familie van ’t slachtoffer. Vader Claeys is burgerlijk verantwoordelijk gesteld voor zijn zoon die nog maar 18 jaar oud was op het oogenblik der feiten. Het slachtoffer was 34 jaar oud, ongehuwd.Claeys heeft beroep ingeslagen.” (’t Getrouwe Maldeghem, 14 februari 1914)

Herbergier Désiré De Baets aan de vaart vermoord met pomptrekker (24 maart, 17 en 30 april  1914)

Tot zover de wellicht niet eens volledige opsomming… Zou het dan toch waar zijn dat het er hier vaak bovenarms opzat in Knesselare? In het verzamelwerk van J. Cornelissen, Nederlandsche Volkshumor op Stad en Dorp, Land en Volk, deel I en deel II (1928-1937), vinden we een overzicht van wat hij in vroegere publicaties gevonden had. In het nog oudere werk van J.T. De Raadt, Les Sobriquets (= bijnamen) des communes belges, blz. 452, vond Cornelissen dat de inwoners van de aan elkander grenzende dorpen Bellem, Hansbeke en Zomergem elkander wederkerig voor Papeters uitscholden. De inwoners van Knesselare werden moordenaars genoemd, omdat er zo’n moorddadige vechtpartijen geleverd werden. Geitenfretters, moordenaars, we komen van verre…