Arnold Strobbe (73) groeide hier op in de Kloosterstraat (tot 1959) en daarna in de Maldegemseweg. Hij trok van de garage thuis naar de universiteit en werd germanist. Nadien ging hij in Lotenhulle wonen en werd hij leraar Nederlands, geschiedenis en Duits in het VTI-Deinze. Zijn passie was en blijft er: lokale geschiedenis en poëzie.
Arnold is de zoon van Octaaf Strobbe en Clara De Somer. Vader Octaaf was de eerste garagist van Knesselare. Na studies in de vakschool van Brugge en na wat stagejaren bij een garage in Maldegem vestigde hij zich als garagist in de magazijnen van het ouderlijk huis op het Drieselken, nu magazijn van Willem Strobbe. “Kruidenierszaak en garage naast elkaar, dat was in die tijd nog helemaal niet problematisch”, aldus Arnold.
Na zijn huwelijk met molenaarsdochter Clara De Somer, einde de jaren dertig, vestigde Octaaf zich in de nieuw gebouwde garage in de huidige Kwadamstraat. Toen ik klein was, behoorde die grindweg naar keuze zowel bij de Kloosterstraat als bij de Hellestraat. Tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog bezaten nog niet veel inwoners van Knesselare een auto.
Vader Octaaf was behalve garagist ook hersteller en verkoper van bromfietsen (NSU), elektricien en radiohersteller. Arnold: “Hij vertelde heel dikwijls over de elektrificatie van de kerkklokken van Knesselare. Hij moest daarvoor altijd hoog boven de grond op de gewelven lopen en op een keer ‘mistertige’ hij zich en viel bijna naar beneden. Hij deed er zo’n schrik van op dat hij de pastoor direct erna vroeg om nooit meer de klokken te moeten herstellen.
Wat was en is uw belangrijkste passie?
“Mijn belangstelling voor heemkunde en lokale geschiedenis is groot (Arnold is ondervoorzitter van de heemkundige kring Het Land van Nevele en lid van het Historisch Genootschap van het Meetjesland – red.). Voor Uil en Spiegel schreef ik interviews over de Knesselaarse schilder Edgard Buyse en beeldhouwer Gerard Mestdagh. In Land van de Woestijne publiceerde ik een artikel over onze wielerman Remi De Loof (14de jaargang), voor het Velt-tijdschrift interviewde ik Antoine Arnaut. Maar de meeste artikels gaan wel over Lotenhulle en Poeke.
Als bestuurslid van de Gezellekring hield ik me vijf jaar intens bezig met leven en werk van de vaak vergeten Gezelleleerling Hendrik Van Doorne uit Poeke, over wie ik in 2017 een uitgebreide biografie publiceerde. Mijn belangstelling voor cultuur uitte zich ook in mijn inzet voor het Jong Davidsfonds in Knesselare en het Davidsfonds in Lotenhulle-Poeke, waarvan ik vandaag de erevoorzitter ben. Ik gaf in 2012 ook een dichtbundel uit (‘Momenten van zijn’)
Heb je bijzondere herinneringen aan Knesselare?
“Mag ik er een drietal geven? Van 1968 tot 1972 was ik stichter en voorzitter van het Jong Davidsfonds Knesselare (1). We wilden als jongeren – in tegenstelling tot de Beerkesclub – meer cultuur en maatschappelijk engagement in Knesselare brengen. In diezelfde jaren (1970) richtte ik samen met Dirk Van Ryckeghem, Kris Van Daele en Antoine Van Maldeghem het tijdschrift ‘Uil en Spiegel’ op (de voorloper van Uilenspiegel, °1980).

Het Davidsfonds Knesselare. Arnold zittend tussen Norbert Serlet en Willy Van Sieleghem. Staand: Siebille Focke, Jean-Claude Van Haecke, Marleen Strobbe, Johan De Spiegelaere, Lea Van de Casteele (rechtsboven), Robert Serlet (met zwarte bril) en Annie Proot.
Ik heb ook zeer goede herinneringen aan de periode 1975-2000, toen ik bestuurslid was van Velt Aalter-Knesselare (2a). Onder de inspirerende leiding van Antoine Arnaut en later van Roger De Loof ijverden we voor gezonde biologische alternatieve leef- en teeltwijzen. Ik denk ook graag terug aan mijn vele zondagse ochtendwandelingen (2b) in het Drongengoed, die ik maakte met Hubert Van Hooreweghe, Antoine Arnaut, Etienne Van Aelst e.a. onder de leiding van Eric Blondia.
Tenslotte vergeet ik ook nooit de uitstappen tijdens de vakantieperiodes van de lagere school met het VP (vakantiepatronaat) naar Nobelstede en het Drongengoed o.l.v. seminarist Daniel De Coninck (3).
Wie van je onderwijzers maakte de grootste indruk?
Onderwijzer Alfons Ryserhove, mijn schoolmeester van het zesde leerjaar. Vooral zijn voorleesuren (over Uilenspiegel), zijn barokke voordrachtkunst (Boerke Naas en Het Zwaantje) voedden mijn verbeelding. De man verdient ook een speciale vermelding wegens zijn heemkundige verdiensten.
Wat vind je mooi aan Knesselare?
De grote kapel in den Dries (zie foto Paul V). Het Drongengoed, de kerk, Flabaertbuize,
Zou iets u ertoe aanzetten ooit opnieuw in Knesselare te komen wonen?
Weinig. Het Knesselare van mijn jeugd is tegenwoordig grotendeels verdwenen. Zowel ik als Knesselare zijn veranderd. Het dorp vernieuwt en verjongt zich voortdurend en wij, oud- Knesselarenaars, koesteren dat verleden terwijl we zelf verouderen. Twee dynamieken die elkaar tegenwerken. Mijn sympathie gaat uit naar alle Knesselarenaars die nog over het vroegere Knesselare kunnen meepraten.
Mocht je kunnen teruggaan in het verleden, naar welke plek zou je gaan?
Naar de plekken waar ik jong was. Bijvoorbeeld het vroegere voetbalveld van VV Harop. Een beeld dat me ook altijd zal bijblijven is de gevel van de garage van mijn vader in de Sacramentstraat. Ik zou spontaan vooral letten op de verschillen tussen vroeger en nu.
Als je in de vriendenkring van je huidige woonplaats spreekt over Knesselare, wat weten zij dan zelf over Knesselare te vertellen?
Mensen van Lotenhulle en Knesselare voelen zich beiden al te zeer vanuit de hoogte bekeken door de Aalternaars. Vergelijk het met de manier waarop de Knesselaarse van de wijken zich vroeger door de ‘plaatsenaars’ van Knesselare achteruitgesteld voelden.
Zijn er gelegenheden/gebeurtenissen waarbij je koste wat het kost in Knesselare aanwezig wenst te zijn?
Interessante lezingen van de Rederijkerskamer waarvan ik lid ben en het bezoek aan het kerkhof met Allerheiligen.
Spreek je nog Knesselaars? En wat zijn voor u de mooiste Knesselaarse dialectwoorden?
Als ik dialect spreek, is het Knesselaars. Ik woonde er 28 jaar. Het zit in me ingebakken. De bijnaam van de inwoners van Knesselare: de ‘geitenfretters’ is merkwaardig (de naam geitefretters zou vooral in Sint-Joris ingang hebben gevonden – red.). Arnold legt verder uit: “Met geitenfretters bedoelde men dat de vroegere inwoners van Knesselare zeer arm waren. De geit was ‘de koe van de werkman’ , zoals een volks spreekwoord zegt. De Knesselaarse konden zich eertijds geen koeienvlees veroorloven, maar wel geitenvlees. Ze aten niet zoals het welopgevoede mensen betaamt, maar ze ‘frettigen’. De bijnaam de ‘Geedefretters’ roept de armoedige omstandigheden op waarin de Knesselaarse inwoners vroeger leefden. De Knesselaarse uitspraak “ketsuis” (kwansuis = schijnbaar toevallig, geveinsd) en “tsendzuurus” (Sint Joris) vind ik leutige doordenkertjes.
Knesselare fusioneert met Aalter. Volg je dat op?
Hopelijk wordt Aalter Knesselaarser en Knesselare Aalterser. Beide gemeenten zullen identiteit winnen en verliezen. Ze moeten een nieuw evenwicht zoeken. Hoe dan ook, het dorp als dorp kan niet blijven duren. Het oude Knesselare kan na de fusie alleen nog in woorden en beelden verder tot leven gebracht worden. Vroeger kan niet terugkeren. De Knesselarenaars zullen voor hun eigenheid moeten vechten, willen ze bewust fier zichzelf blijven.
Een haiku van Arnold Strobbe (haiku, rijmloos gedicht van ca. 17 lettergrepen, verdeeld over drie regels van ongeveer 5-7-5 lettergrepen)
Niet het moment van
‘pakken en hebben’ telt, maar
het moment van zijn.
Autobiografische vers:
‘Veertig jaar’
Met veertig mag je nog dromen.
Er zingen nog vogels in de armen van de bomen
De klok slaat nog geen tilt
Het leven is – even nog – mild.