De tijd van toen: ons transport

In deze aflevering van ‘De tijd van toen’ hebben we het met Jean De Neve even over transport. Verwonderlijk hoe onze mobiliteit op één à twee generaties fundamenteel is veranderd. Even kijken naar wat we zoal zijn kwijtgespeeld… De hondenkar  werd gebruikt voor lichte vracht, om een zak graan of meel of aardappelen te vervoeren, of om water naar het vee in de weide brengen. Als kind heb ik enkele keren  meegereden met een oudere buurjongen. Hij moest regelmatig wat voeder gaan halen op het veld voor de dieren die op stal stonden. Later kwam een verbod op het gebruik van honden als trek of lastdieren. Ik denk dat dit rond 1960 was. Nog later kwam er ook het verbod om honden aan de ketting te houden op de boerderijen, tenzij die ketting echt wel voldoende lang was.

 

 

 

 

 

Ook uit het straatbeeld verdwenen: paard en kar. Maar dat kon ook os en kar zijn. Of ezel en kar. In dit geval hier een beeld van houttransport. De wagen getrokken door paard en os. Het was dikwijls zo dat de boer zich geen twee paarden kon veroorloven, daar dit te kostelijk was naar onderhoud toe (extra voedsel)

knesselare-017-gvdc-koe-en-paard

Let op de karrenwielen. Die zijn nog  voorzien van koepels vervaardigd uit ijzer. Als kind heb ik dikwijls op het hoofdeinde van de kar gezeten, samen met vader. Als ik dan de lijn mocht  vasthouden tijdens de rit voelde ik me een grote vent. Daar we maar keuterboerkes waren, werd onze kar getrokken door  “Belle”, onze koe. Voor paard of os was er geen poen.

 

 

 

 

 

Het transportmiddel dat we als kinderen het liefst zagen komen was het karretje van de ijsverkoper.

Op een snikhete zomerdag, dat merk je aan de schaduwen op de baan, tevens de zanderige zijbermen .   Het huis op de achtergrond zijn de dakvensters geopend om wat afkoeling te brengen. Wie zoals ik ooit eens onder de blote pannen van het dak heeft geslapen weet hoe de temperatuur op zulke zolders kon schommelen. In de zomer te warm, in de winter ijskoud. Ja, isoleren was destijds ver weg. Bij winterkoude kropen we erg diep onder de dekens. Bemerkt de Franse tekst op de kar “Creme à la glace”… Misschien had onze ijsventer zijn kar ergens gekocht in Brussel. Misschien vond hij dit opschrift chick staan?

 

 

 

Kamielken

‘Kamielken’ was de tram van Gent naar Brugge. Deze tramlijn liep door ons dorp. Wanneer over vroegere tijden wordt gesproken in ons dorp, mag je er donder op zeggen dat ‘Kamielken’ ter sprake komt. Waarom die naam ‘Kamielken’? Ik zou het echt niet weten. Misschien was een van de trambestuurders met de naam Kamiel gezegend en alzo? Van Kamiel naar Kamielken is maar een klein stapje, nietwaar!

Als kleuter heb ik één enkele keer meegereisd met de tram, in gezelschap van mijn grootouders. We gingen – ik vermoed in 1949 – met de tram naar Gent-Sint Pieters en zo verder met de bus naar Eke, waar een tante woonde. Kort daarop, begin de jaren 1950 is de tram ook bij ons vervangen door bussen.

Kamielken heeft nog enkele jaren dienst gedaan voor goederentransport, vooral kolen en meststoffen. Meerdere  keren zijn we op de laatste wagon gesprongen als de tram met een slakke gangetje door ons dorp slofte. Aan de schoolpoort sprongen we er terug af. Wee ons, als een schoolmeester zag wat er gebeurde, dan was het serieus hommeles.

Toch was vaak de verleiding sterker dan de straf die ons te wachten stond. Let eens op de foto van ons dorpsplein van destijds. Zie de vrijheidsboom,   op de achtergrond de  ‘onderstand’, dit was in feite een schuilkelder. Merk ook de houten telefoonpalen. Regelmatig schoten we met onze katapult naar de glazen potjes waar de draden doorliepen. Regelmatig sneuvelde er één. Vandaag zou men dat vandalisme noemen.

Verder herinner ik me dat na een storm regelmatig telefoondraden afgeknapt waren, meestal door losgerukte boomtakken. De mannen die de herstellingen kwamen uitvoeren zullen zich wel eens afgevraagd hebben waar delen van de draden gebleven waren. Wel in ons gehucht was iedere bewoner een beetje stroper, behalve mijn vader. Hier is het bewijs: op een dag – bij valavond – kwam vader buiten adem in de keuken: “Vlug, vlug mijn geweer! Er zit een haas op de weide”. Hij nam het geweer en weg was hij. Moeder en ik wachten vol spanning tot we de knal van het geweer hoorden nagalmen.

Niet veel later kwam vader nog meer overstuur het huis ingelopen zich tot moeder richtend:  “Miljaar , miljaar… Het was een katte”. Hopelijk is hiermee het bewijs geleverd: hij was geen stroper!.

De betere stropers knipten stukken draad van de loshangende telefoondraden. Die werden opgewarmd zodat ze zacht en soepel werden. Later werden ze gebruikt om perfecte stropen te maken voor haas of konijn. Dus het waren niet enkel de kasteelheren die een lekker stukje wild naar binnen werkten. In  Eentveld  kenden ze er ook de smaak van.

Jean  De  Neve