“Zure taalpuristen en fanatieke ‘algemene beschaafden’ worden verzocht deze rubriek ongelezen te laten”. Zo stond het 30 jaar geleden in Uilenspiegel. Dat geldt ook voor deze rubriek. Nui en tons een lepelke dialect, voilà.
In april 1981 startte het toenmalige tijdschrift Uilenspiegel met de publicatie van de reeks “Het taalken van ons vader en ons moeder”. Het blad, overtuigd van de charme van het dialect, publiceerde vervolgens vele tientallen “sappige” dialectwoorden en –uitdrukkingen in de hoop “dat ze niet zouden verloren gaan in de mist van het verleden”.
Veel van de gepubliceerde woorden kwamen uit de verzameling van onderwijzer André Van Hooreweghe, en Uilenspiegelmedewerker Renaat De Blaere. Ook Paul Verhoestraete legde in de loop van de voorbije decennia een lijst aan (zie verder)
We zullen hier op deze site zo nu en dan een reeks van die woorden publiceren. De gegeven verklaring is die van Uilenspiegel toen. Waar nodig vullen we die aan met bijkomende toelichting uit het vuistdikke Dialectwoordenboek (DW) van Tineke De Pauw en Erik Wille.
Opmerkelijk toch dat een zoekmachine als Google slechts een paar van onderstaande woorden kent.
Botzelfs: plotseling
Kepkeutel: “bedorven” of verwend kind (DW: troetelkind, lievelingskind)
Rotseel: oormand (ongeveer twee emmers) (DW: voor het wegbregen van aardappels, fruit, e.d.)
Peirdemande: dubbele oormand (DW: kan ongeveer 25 kilo aardappelen bevatten, dubbel zoveel als een rotseel)
Pletse: blootvoets
Kletse: kaal
Piesoog: tipoog
Tjsoep: muts
Spelkot: woonwagen (DW: speelkraam, speeltent)
Doeize: fopspeen – °1949
Gesris: graszode
Bolleket: grote knikker, marbel
Wiebelawaai: wipplank
Scheismalle: ruzie
Gezegden
Paul Verhoestraete stond zo’n veertig jaar geleden op zondagvoormiddag bij zijn nonkel WIlly ‘achter den toog ’ en luisterde er naar het gevarieerd volkje dat luidruchtiger werd naarmate het later werd. Nu en dan nam hij notities van ‘merkwaardige woorden, uitdrukkingen en gezegden’. Soms bleef zijn lijst jarenlang onaangeraakt liggen, maar nu en dan werd ze aangevuld. Hieronder alvast al enkele voorbeelden:
Ik ga u verkoop’n aan Bras – Dat zei een moeder aan haar stout kind waar ze geen weg meer mee kon
Hij es de biezeroute – of ook Hij es de piest’ in – Hij is vertrokken
De buile mee de blitse sloan – Het voordeel met het nadeel nemen
Hij es flokett’n goan dessen en Hij ligt bachten Van Loo’s – Hij is gestorven en begraven
‘t es hem gescheten en gespogen – Hij lijkt er zeer goed op
Zij’je van Kleit dan? – Dat zei men van een meisje bij wie de onderrok (combinaison) vanonder de rok uithing. Naar verluidt zou het in Kleit lang gebruikelijk zijn geweest dat de meisjes en jonge vrouwen tijdens kermissen en dergelijke (om wat frivool te doen, en wie weet ook nog voor iets anders) hun combinaison wat lager lieten hangen. Die handeling zou haar oorsprong vinden bij groepen Zigeuners of Bohemers die zich ooit in Kleit definitief vestigden.