Het gebeurt niet veel meer dan de Knesselaarse dichter August-Victor Bultynck hier of daar nog eens wordt vermeld. In het Nieuwsbericht ‘Wreed en Plezant. De marktzanger in ere hersteld’ (4 oktober) wordt verwezen naar ‘De nieuwe spuitmachien’, een spotlied geschreven door de bekende Gentse volkszanger Karel Waeri (1842-1892), dé inspiratiebron bij uitstek van Walter De Buck. Waeri was ook bekend om zijn “vetjes“, komisch en erotisch dubbelzinnige liedjes die later op de avond werden gezongen.
Het lied van Waeri gaat over een in zijn tijd pas ontdekte grondstof die op het eind van de 19de eeuw ook in Congo werd gewonnen uit de “Ficus Elastica”: de caoutchouc. Latex & rubber dus. Blijkt nu dat dit aangebrand lied werd gezongen “op de zangwijze van ‘Den baas van ’t kot’, een lied geschreven door de Knesselaarse dichter en journalist Bultynck in… 1869.
We citeren even uit Wreed en Plezant: “Waeri heeft blijkbaar maar 1 toepassing in gedachten die hij niet met name durft te noemen, maar die volgens hem het bestaan van het mannelijk geslacht bedreigt. “ ’t Mannenvolk kan niet meer dienen ,’t is gedaan met ’t kegelspel” op het eind van de eerste strofe, het is nog niet heel duidelijk waar hij het over heeft. In de tweede strofe lacht zijn vrouw hem uit want “met die leste nieuw inventie heb ik u niet meer vandoen”. Een afwasrobot?
In de derde strofe trekt hij naar de markt en hij wil “hem” verkopen want “Ik kan hem missen aan mijn lijf”. Het begint te dagen … In de vierde strofe verontschuldigt hij zich voor zijn kleine “machine, z’is wel van geen boerenpeerd.” en in de volgende strofen wordt het echt wel duidelijk: hij heeft het over grote, rubberen dildo’s en hij hoopt dat de vrouwen er zich aan mispakken (Zie, ze moesten er van bersten, van dat spel, want ’t is te sterk) .

Beeld dat eigenlijk meer een zuil is van Walter De Buck voor Karel Waeri. Te zien aan Sint-Jacobs in Gent
De postume uitgever van Waeri’s liedjes moet het helemaal begrepen hebben want het lied kwam in een aparte uitgave “de vetjes” terecht, naast andere gewaagde en aangebrande liederen.
Wie tegen een vettig tekstje kan, vindt het lied van Waeri en “de veus” van Bultynck hier
Tot daar de versie van Karel Waeri… En nu Bultynck
Het oorspronkelijke lied van Gust Bultynck is een héél stuk braver. In de 19de eeuw sprak men van een “luimig lied”. Oordeel zelf.
De baas van ’t Kot
1.
‘k Heb een vrouw, neen van mijn leven heb ik zoo een heks gekend
Altijd kwaad en overdreven, nooit content van haren vent
Zij wil altijd meester wezen: Zie, dat is nu toch te stijf
Maar ik zal haar wel genezen, toonen dat ik meester blijf
Neen, ‘k en blijf alzoo niet leven, Want zij houdt met mij den zot
Neen ‘k ken blijf alzoo niet leven, Want ik ben de baas van ’t kot (bis)
2.
Als ik ’s morgends vroeg ontwake, moet ik seffens uit mijn bed
Zien dat ik den koffie make, en den vloer vaag, fraai en net
‘k Snij haar tarwen boterhammen, poets dan allebei haar schoen,
En moet haar dan ook nog kammen, Maar ‘k en zal niet lang meer doen!
Neen, ‘ken blijf (enz…)
3.
Als wij eens te zamen praten, Ik heb ’t ongelijk altijd;
‘k Moet haar ’t laatste woordje laten, voor ’t vermijden van ’t lawijt!
Alle weken moet ik schuren, dat ik zweet, en voor mijn deel
Krijg ik nog in ’t zicht der buren kloppen met den bezemsteel!
Neen, ‘ken blijf (enz.)
Laatstmaal waren wij aan ’t kijven. Zij verweet mij schelm en dief!
‘k Riep: ten zal alzoo niet blijven, Maar wat deed ze, menschen lief!
Zij is om nen stok geloopen, Van een heelen arrem dik;
Gauw ben ‘k onder ’t bed gekropen; Wie daar meester was, was ik!
Neen, ‘k en blijf (enz…)
5.
Daar stond nu mijn wijf te tieren, En te roepen: Dwaze guit!
Wat zijn dat nu voor manieren! Ezel! Komt gij daar haast uit!
Maar ik riep haar zonder schromen: k Vaag mijn broek aan uw geraas!
‘k Zal er niet van onder komen, ik alleen ben hier den baas!
Neen, ‘k en blijf, enz…